In de delta van de Mississippirivier staan in de schaduw van de eeuwenoude Virginia-eiken nog talloze planterswoningen uit de negentiende eeuw. Ze dateren uit de tijd toen katoen-, tabaks- en suikerplantages er voor grote rijkdom zorgden, maar waarin ook miljoenen Afro-Amerikanen als slaaf uitgebuit werden bij de verbouw van deze gewassen. Tegenwoordig zijn in deze landhuizen hotels of musea gehuisvest die de herinnering bewaren aan dit duistere verleden. Midden in dit vochtige en vruchtbare gebied ligt echter nog een andere geschiedenis verborgen, namelijk die van een bijzondere āgevangenisā.
Aan het einde van de negentiende eeuw was New Orleans een bruisende en snel groeiende stad. Een moderne stad die echter ook te kampen had met een elders inmiddels uitgebannen ziekte: lepra. Van tijd tot tijd manifesteerde ze zich op epidemische wijze en veroorzaakte dan veel angst onder de bevolking. De meeste vooroordelen rond deze ziekte vonden hun oorsprong in de christelijke traditie, aangezien lepra in de bijbel als een straf van God voor de menselijke zonden wordt omschreven.
Zo leefden omstreeks 1890 enkele tientallen lepralijders als een geĆÆsoleerde gemeenschap in het centrum van New Orleans. Toen een aantal plaatselijke kranten echter gingen berichten over dit lokale quarantainestation liepen de gemoederen onder de omwonenden al snel op. Om deze onrust tot bedaren te brengen vaardigde de staat Louisiana een wet uit die voorschreef dat lepralijder ver buiten de bewoonde wereld ondergebracht moesten worden.
Een verbanningsoord
Isadore Dyer (1865-1920), een gerenommeerde arts op het gebied van huidziekten, adviseerde om de patiƫnten onder te brengen op een geheime, afgelegen plek: voor hun eigen veiligheid, maar vooral om de rust in New Orleans te laten terugkeren. Om er zo min mogelijk ruchtbaarheid aan te geven werden ze daartoe midden in de nacht aan boord van een schip gebracht, dat hen samen met de benodigde voorraden naar het verbanningsoord bracht. Zelfs hun families werden hier niet van op de hoogte gebracht, want als naaste van een lepralijder liep je het risico dat je je baan verloor of dat je huis in brand werd gestoken.
De leprozen kwamen terecht op een verlaten suikerrietplantage in Carville, ruim honderd kilometer ten westen van New Orleans waar de Mississippirivier een scherpe bocht maakt. Daar werden ze gehuisvest in de voormalige slavenbarakken. Overigens was het ook dit slavernijverleden dat Louisiana had opgezadeld met de ziekte, aangezien de bacterie in de achttiende eeuw op deze manier vanuit Afrika naar de Nieuwe Wereld was meegebracht.
Eenmaal per week kwam een arts bij de lepralijders in Carville op bezoek. Het belangrijkste symptoom van lepra is de verdoving van de zenuwen in de ledematen. Dit leidt tot ontstoken brand- en snijwonden, omdat deze door de gevoelsloosheid niet meer worden opgemerkt. Uiteindelijk is amputatie dan het laatste redmiddel.

De eerste anderhalf jaar brachten de patiƫnten in volledige afzondering door, daarna zond de staat Louisiana vier nonnen om hen te verzorgen. Carville werd in 1921 het eerste lepracentrum van de Verenigde Staten, de medische staf werd uitgebreid en in de dertiger jaren verbleven er al meer dan vierhonderd patiƫnten. In de loop van de tijd ontstonden er twee gescheiden groepen, namelijk het personeel en de patiƫnten. Om te bidden gingen ze naar dezelfde kerk, maar wel met afzonderlijke banken voor de lepralijders en de verzorgers. Overal waren ze strikt van elkaar gescheiden en hoewel de grenzen niet zichtbaar waren, was iedereen ermee bekend. En indien nodig kreeg een ongehoorzame of onwetende patiƫnt ondubbelzinnig te horen waar zijn plaats was.
Perspectief op een normaal leven
Om gegarandeerd te zijn van een zo goed mogelijke behandeling kozen vele van hen er uiteindelijk toch voor om in Carville te blijven, dat daardoor langzamerhand het karakter van een āgouden kooiā kreeg. Ondertussen was men er in het centrum toe overgegaan om sport- en vrijetijdsactiviteiten voor de patiĆ«nten te gaan organiseren, zodat ze er zich thuis konden voelen. Zo werd er een acht hectare grote vijver gegraven om ze te laten vissen, een muzieklokaal ingericht en een gezamenlijke moestuin aangelegd. Van tijd tot tijd werd er een feest gegeven en de bewoners konden er zelfs een eigen winkeltje openen, zoals een kapsalon, naaiatelier of fietsreparatiewerkplaats.