Dark
Light

Jacoba van Beieren heette eigenlijk Jaque

4 minuten leestijd
Jacoba van Beieren (1401-36), gravin van Holland en Zeeland, Pieter Willem Sebes, ca. 1435
Jacoba van Beieren (1401-36), gravin van Holland en Zeeland, Pieter Willem Sebes, ca. 1435 (Rijksmuseum)

Welke rol ze precies speelde in de geschiedenis zijn de meeste Nederlanders al lang vergeten, maar dat gravin Jacoba van Beieren (1401-1436) een kranige dame was, is er in het onderwijs bij iedereen wel ingestampt. Over haar leven is veel aangedikt of regelrecht verzonnen. Curieus is dat ze eigenlijk zelfs niet Jacoba heette, maar Jaque.

Prent van Jacoba van Beieren die Jacob Folkema in 1753 maakte naar een schilderij van Jan Jansz Mostaert.
Prent van Jacoba van Beieren die Jacob Folkema in 1753 maakte naar een schilderij van Jan Jansz Mostaert. (Rijksmuseum, CC0 1.0)
Rond Jacoba van Beieren, gravin van Holland, Zeeland en Henegouwen, zijn heel wat hele en halve mythes geweven. Sommige zijn ontstaan uit een wat al te enthousiaste interpretatie van historische feiten, andere zijn geheel of gedeeltelijk verzonnen. Inmiddels twaalf jaar geleden heeft haar tot nu toe laatste biograaf, de Leidse historicus Antheun Janse, al dat spinrag met kracht van argumenten verwijderd. Hij deed dat in het boek Een pion voor een dame. Jacoba van Beieren (1401-1436) (Amsterdam 2009).

Eerdere biografen schilderden het portret van een onversaagde gravin die eigenzinnig besluiten nam in de politieke en persoonlijke sfeer en die voor niets en niemand bang was. De lezers van Janses boek krijgen een adellijke (jonge)dame gepresenteerd die meestal behoedzaam opereerde in het toenmalige politieke krachtenveld en dat allerminst op eigen houtje deed. Die lezers zien ook een vrouw die koningin van Frankrijk of Engeland had kunnen worden maar het niet werd, een gravin die zich weliswaar teweer stelde, maar stap voor stap moest wijken voor grotere machten en het uiteindelijk aflegde tegen de hertog van Bourgondië.

De uit 1949 daterende en inmiddels wereldwijd bekende lentetuin Keukenhof in Lisse associeert zichzelf nog altijd graag met Jacoba van Beieren. Zo vermeldt de Keukenhof-website:

“De geschiedenis van Keukenhof gaat terug tot de vijftiende eeuw. Gravin Jacoba van Beieren haalde uit het Keukenduin groente en fruit voor de keuken van kasteel Teylingen.”’

‘Jacoba van Beieren’ rijdt op 12 mei 1951 door lentetuin Keukenhof.
‘Jacoba van Beieren’ rijdt op 12 mei 1951 door lentetuin Keukenhof. (Nationaal Archief/Anefo, CC0)

Jacoba van Beieren als een soort oermoeder van Keukenhof – een mooi public relations-instrument. Heel vaak heeft het bloembollenpark dan ook meisjes of jonge vrouwen in Jacoba-achtige kledij gestoken en door de Keukenhof laten paraderen. Daarbij werd wel de indruk gewekt dat het nabije kasteel Teylingen (de ruïne is nog te zien in Voorhout, tegen Sassenheim aan) eigendom was van de jonge Hollandse gravin. Maar dat klopt niet. Biograaf Janse:

“Teilingen (is) nooit Jacoba’s kasteel geweest. Het behoorde sinds lang tot het weduwgoed van haar moeder (Margaretha, red.). De keren dat Jacoba er verbleef, zoals in 1414, gebeurde dat met toestemming van Margaretha.”

Wel was kasteel Teylingen de plaats waar Jacoba van Beieren, gesloopt door de tering (‘ptisica effecta’, aldus Janse), in 1436 overleed.

Ruïne van kasteel Teylingen waar ‘Jacoba’ in 1436 overleed
Ruïne van kasteel Teylingen waar ‘Jacoba’ in 1436 overleed (Ministerie van BZK, CC0)

Naamgeving

Een andere, veel intrigerender bijzonderheid betreft juist het prille begin van haar leven, namelijk haar naamgeving. Geboren werd Jacoba op of kort voor 16 juli 1401 op kasteel Le Quesnoy in het graafschap Henegouwen. Het gelijknamige plaatsje (tegenwoordig ruim achtduizend inwoners) ligt in het huidige Franse departement Nord, tien kilometer van de grens met België. Haar ouders waren Willem VI van Oostervant en Margaretha van Bourgondië, dochter van Filips de Stoute.

Haar (onbekende) pleegouders moesten vóór de doopplechtigheid de naam van het kind aan de priester bekend maken. Die doop vond destijds bij voorkeur direct plaats op de geboortedag. Als de peetouders de naam tevoren aan de betrokken priester doorgaven, was dus nog niet bekend of de baby een jongen of een meisje zou zijn. Biograaf Janse meldt dat ‘als zij (de peetouders, red.) Franstalig waren, zij aan de priester de naam Jaque (hebben) opgegeven’. Die Franstaligheid ligt wel voor de hand. De toenmalige elite sprak Frans, bovendien was (en is) Henegouwen Franstalig.

Jaque was een opmerkelijke naam in het licht van de middeleeuwse tradities rond naamgeving. De schreven bijvoorbeeld voor de oudste dochter te vernoemen naar de oma van moederszijde – in dit geval Margaretha (net als de moeder van de boreling). In de familie van deze baby kwam de naam Jaque of Jacques niet voor en de vrouwelijke vorm Jacqueline wordt rond 1400 ook vrijwel nooit aangetroffen.

Janse denkt dat het het meest voor de hand ligt dat het piepjonge gravinnetje is genoemd naar Sint-Jacob. Hoewel deze heilige celibatair was en niet in verband werd gebracht met zwangerschap, meent de biograaf dat het toch goed denkbaar is dat Margaretha’s lang verhoopte zwangerschap is opgevat als beloning voor een bedevaart waarbij Sint-Jacob in het spel was. Vandaar dus in het Frans de naam Jaque.

Auteur Janse wijst erop dat Jaque in het Nederlands Jacob is, al is dat als naam voor een meisje wel eigenaardig. Tot slot memoreert hij het Latijnse Jacoba, waarbij hij de vrouwelijke vorm kiest omdat de baby een meisje was. Ze is dus onder die Latijnse naam de vaderlandse geschiedenis in gegaan. Ook dat is merkwaardig, want dat komt bij andere historische figuren in onze contreien niet voor.

In haar eigen tijd werd de Hollands-Zeeuws-Henegouwse gravin ook niet als Jacoba aangeduid – niet door anderen, maar ook niet door haarzelf. Zo repte een anonieme Utrechtse kroniekschrijver uit die tijd over ‘vrou Jacop’. Een andere tijdgenoot, de Engelse dichter John Lydgate, had het in 1422 over ‘Jacque, (. . .) of Holland’.

En dan ‘Jacoba’ zelf. Oorkonden die ze uitvaardigde – er zijn honderden originelen en afschriften bezwaard gebleven – begonnen steevast met haar naam: ‘Jacob’. Na het overlijden van haar vader begon de eerste oorkonden die ze op 5 juni 1417 uitvaardigde zo:

“Jacob, bi der genaden Goids hertoginne van Beyeren, delphinne van Vyennen, gravinne van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant en vrouwe van Vrieslant (. . .)”.

Zoen van Delft (1428)
Zoen van Delft (1428)

In de tijd dat ze was gehuwd met de Engelse koningszoon Humphrey, hertog van Gloucester, schreef ze eens een brief aan een ongenoemde neef, mogelijk paltsgraaf Lodewijk van Beieren. Ze ondertekende met: ‘Uw nicht Jaqueline van Pennebroucq’. In dat laatste herkennen we de naam Pembroke, een stad in Wales.

Misschien wel het belangrijkste document tekende ‘Jacoba’ op 3 juli 1428: de Zoen van Delft. Het was een vredesverdrag dat bepaalde dat Filips van Bourgondië de feitelijke macht in Holland, Zeeland en Henegouwen in handen kreeg en ‘Jacoba’ er alleen nog in naam gravin was. De gravin ondertekende met ‘Jaque’.

Volgens haarzelf en haar tijdgenoten heette ze dus Jaque, Jacque, Jaqueline, Jacop of Jacob – maar nooit Jacoba.

~ Ronald Frisart

Ook interessant: Jacoba van Beieren lag overhoop met Johan Cruyf
Boek: Een pion voor een dame. Jacoba van Beieren (1401-1436)

Ronald Frisart (1955) werkte in loondienst 42 jaar als journalist, soms regionaal, maar vooral op de gebieden binnenland, buitenland en economie. Eerst voor het ANP, daarna voor (combinaties van) Haarlems Dagblad/IJmuider Courant, Leidsch Dagblad, De Gooi- en Eemlander en Noordhollands Dagblad. Ook werkte hij nu en dan voor de regionale krantenclub Gemeenschappelijke Persdienst (GPD), zoals in 1997/1998 als correspondent in Indonesië. Foto: Douwe van Essen

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 52.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×