Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog was Jan de Quay (1901-1985) een succesvolle, katholiek-conservatieve maar ook controversiële politicus. Historicus Cees Meijer schreef een gedegen biografie over De Quay, die vanaf 1945 snel carrière maakte: Jan de Quay (1901-1985). Een biografie (Uitgeverij Boom, 2014). Terecht stelt hij in de inleiding meteen hét probleem aan de kaak in de historiografische debatten over De Quay: zijn dubbelde imago als enerzijds een omstreden en amateuristisch politicus, anderzijds een vriendelijk en bekwaam bestuurder, die populair was bij het gewone volk.
In 2005 noemde het opinieblad Elsevier De Quay in een special over naoorlogse regeringsleiders een ‘beminnelijk amateur’, die vriendelijk, schuchter en naïef was. Zo werkte De Quay samen met de bezetter en mislukte de doorbraak, waarvan De Quay een belangrijk propagandist was. Tegelijk beschouwen andere opiniemakers De Quay juist als een goed bestuurder, die het kabinet rustig door het conflict rond Nieuw-Guinea leidde en wiens regering de basis voor een welvaartsstaat legde.
Cees Meijer stelt zich met zijn biografie ten doel de ambivalente opinievorming over De Quay aan de kaak stellen. Is de beeldvorming van De Quay als controversieel politicus wel terecht? En wat was nu precies zijn betekenis voor de geschiedenis van Nederland?
Levensloop in vogelvlucht
Jan de Quay werd geboren in 1901 in ‘s-Hertogenbosch, in een degelijk rooms-katholiek gezin. Toen hij nog jong was, verhuisde de familie De Quay naar Katwijk, waar De Quay het jezuïeteninternaat het Sint-Willibrorduscollege bezocht. Daarna studeerde hij aan de Universiteit Utrecht korte tijd rechten, gevolgd door psychologie. Als een van de eerste Nederlanders promoveerde De Quay in het laatstgenoemde vakgebied. Na een korte baan als organisatieadviseur in het bedrijfsleven, trad De Quay in dienst als hoogleraar aan de Katholieke Economische Hogeschool in Tilburg, de tegenwoordige Universiteit van Tilburg.
In de oorlogsjaren was hij betrokken bij de oprichting van de Nederlandsche Unie, die bereid was samen te werken met de Duitse bezetter. Dit frustreerde zijn politieke carrière niet, ook omdat de Nederlandsche Unie in 1941 door de Duitsers verboden werd en De Quay in het kamp in Sint-Michielsgestel kwam te zitten. In 1945 werd De Quay minister van Oorlog in het kabinet-Gerbrandy. Van 1946-1959 was hij commissaris van de koningin in Noord-Brabant, om vervolgens van 1959 tot 1963 op te treden als minister-president van het eerste naoorlogse kabinet zonder PvdA: de centrumrechtse coalitie van ARP, KVP, CHU en VVD.
In 1963 beleefde de KVP, de partij van De Quay, onder zijn leiding de hoogste zetelwinst uit haar geschiedenis met 50 zetels, maar De Quay zag af van een vervolgcarrière als politicus omdat hij volgens eigen zeggen alleen met plezier naar zijn werk wilde gaan. In het interimkabinet-Zijlstra was hij nog even vicepremier en minister van Verkeer en Waterstaat, maar hij was in dat decennium verder vooral actief in commissariaten in het bedrijfsleven en allerlei maatschappelijke functies. De Quay trok zich in 1973 terug uit het publieke leven en leefde vrij anoniem op zijn landgoed Hiersenhof in Beer bij Cuyk, waar hij in 1963 naartoe verhuisd was. In 1975 werd hij ziek en tien jaar later overleed hij.
Conclusies
De vraag hoe het kwam dat de vriendelijke De Quay soms toch zoveel weerstand opriep in de publieke opinie, beantwoordt de auteur door te citeren wat De Quay zelf in een interview stelde: ‘In de politiek moet men voorzichtig zijn, en dat ligt mij niet.’ De Quay had de neiging om alle mensen die hij tegenkwam te vertrouwen, alle medemensen te respecteren. Door zijn persoonlijkheid lukte het hem niet om politieke vijanden te definiëren.
Meijer vervolgt:
‘Maar er is nog een andere kant aan de persoonlijkheid van De Quay die een mogelijke verklaring geeft voor zijn ‘onvoorzichtigheid’. In De Quays leven valt op hoe sterk hij gericht is op actie, hij beschikt over een meer dan gemiddelde dadendrang (…) Zijn dadendrang verleidde hem soms tot snelle actie: de start van de Nederlandse Unie, de voorbarige aankondiging van de internationalisering van de kwestie Nieuw-Guinea tijdens de cocktailparty in 1960. Actiebereid, ook gedreven door moralisme, zoals tegen het ‘sexblad’ Panorama, zijn bezoeken aan bisschop Bluyssen in zijn kruistocht voor het behoud van het priestercelibaat. De Quay nam zijn werk en taak serieus en voelde zich verantwoordelijk. Hij ging ervan uit dat alle hooggeplaatsten moreel hoogstaand zijn, zich aan regels en afspraken houden. Op dit punt was hij wellicht goedgelovig en naïef.’ (452,453)