We kennen Janhagel tegenwoordig vooral vanuit het schap met koekjes in de supermarkt. Dit traditionele koekje, bedekt met grove suiker (‘hagel’) en soms amandelschaafsel, wordt al zeker sinds de achttiende eeuw in Nederland gebakken. Het woord janhagel is daarnaast bekend als ouderwets scheldwoord voor het gepeupel, plebs of het klootjesvolk.
De bijnaam voor het algemene volk wordt volgens de bekende Nederlandse taalkundige F.A. Stoett al sinds de zeventiende gebruikt. Stoett:
“Eigenlijk wil deze benaming zeggen: Jan, die telkens uitroept: de hagel sla hem of de hagel schen hem! uitdrukkingen”
Hoogstwaarschijnlijk gaat het hier niet om hagel die uit de lucht komt vallen, maar om hagel afkomstig uit hagelgeweren.
Jan is vaak de klos…
Jan is populair waar het gaat om bijnamen en scheldwoorden. Zijn naam is terug te vinden in legio andere (grove en minder grove) ouderwetse scheldwoorden, zoals Malle Jan, Jan Hen (onnozelaar), Jan Kalebas (zwetser), Jan Gat (sufferd), Jan Klaassen (de hansworst), Jan Salie (sukkel), Jan de Wasser (man die thuis niets in te brengen heeft), Jan Rap, Jantje Goddome, Sakker Jan en Janstramme. En als het ergens een rotzooi is dan krijgt de arme Jan daar soms ook de schuld van. Dan is het immers een ‘janboel’…
Boekenrubriek: Taalgeschiedenis
Bronnen â–¼
-Nederlandse spreekwoorden spreuken en zegswijzen – K. ter Laan