Holt vertelt hoe het onderzoek begon toen oudheidkundigen probeerden bij elke uit de bronnen bekende koningsnaam een muntportret te vinden. Dit doel was al snel verwezenlijkt maar er was een complicatie: de muntverzamelaars waren gestuit op munten van vorsten die niet in de bronnen stonden vermeld.
Johan Picardt
En dan schakelen we nu over naar Drenthe, naar het stadje waarvan u de kerk hierboven ziet: Coevorden. Een van de voorgangers in deze kerk, die in 1641 is gebouwd, was Johan Picardt (1600-1670, spr.: Pikart, dus geen Piekaar), die behalve predikant ook arts was en agronoom. Dat laatste wil zeggen dat hij landbouwkundige experimenten deed, onder andere met de afwatering van hoogveengebieden. Hij stichtte bijvoorbeeld het schaakbordachtige ontginningsdorp dat tegenwoordig naar hem Piccardie heet. Agronomie was overigens geen zuiver experimentele wetenschap: haar beoefenaren deden vaak inspiratie op in het oeuvre van antieke auteurs als Cato, Varro en Columella, die gewaswisselingssystemen hebben beschreven waarvan de zeventiende-eeuwers de efficiëntie testten.
Ik weet niet of Picardt zich daarmee bezig heeft gehouden, maar hij kende zijn klassieken, die hij benutte in zijn beroemdste boek, de Korte Beschryvinge van eenige Vergetene en Verborgene Antiquiteten Der Provintien en Landen gelegen tusschen de Noord-Zee, de Yssel, Emse en Lippe (1660). Het exemplaar dat u hieronder ziet is een facsimile uit 2008; hier is de digitale versie.
Zoals al zijn tijdgenoten geloofde Picardt dat er ooit een zondvloed was geweest, waarvoor hij ook bewijs wist aan te dragen: de Drentse venen vormden namelijk een overblijfsel. Daar vond je immers de resten van wouden die door enorme waterstromen waren weggespoeld en ook de gebruiksvoorwerpen van de verdronkenen.
Dat dese Veenen van het beginsel der Scheppinge des Werelts niet en zijn geweest, blijckt evidentlijck hier uyt: Men vint in sommige menichte van Boomen, ja Boom aen Boom, en op Boom, leggende meestendeels met de stam naer ’t Noort-westen, en met de kruynen of toppen in ’t Zuyd-oosten; en die en zijn daer niet ghewassen. Men vint onder de Veenen stucken van Schepen, Scheepsgereetschap, Leer, stucken van Aerde-werck IJser, Krijt, Schotse-koolen, Hasel-neuten en tanden van Zee-monsters. … Oock is ’t seker en gewis, dat alle Veenen voortijts geweest zijn Meyren en Poelen: en hier by komt noch dat oude Erf-geruchte, van de voorsaten geërft op hare nasaten, namelijck, dat dese Veenen haren oorspronck souden hebben van de Diluvie of Sundtvloedt.
Na de zondvloed waren de Lage Landen bevolkt door de afstammelingen van Jafet. Deze wat ruime interpretatie van de Bijbel was in die dagen niet ongebruikelijk. De antieke teksten boden ook een oplossing voor de Vergetene en Verborgene Antiquiteten die Picardt het meest lijken te hebben geboeid: de hunebedden. Die moesten zijn gebouwd door de reuzen die in de Bijbel staan vermeld en die hij “Huynen” noemde.
Interessant is zijn reconstructie van de stad die hij Hunso noemt, “de plaats van de Huynen”. De resten daarvan lijkt hij te hebben gevonden op de heide tussen Exloo en Valthe en u ziet hier in iets meer detail hoe hij die stad reconstrueerde. Je moet onwillekeurig denken aan zijn schaakbordachtige ontginningsdorp.
Eén ding wist Picardt zeker: dit was geen Romeins of Frankisch bouwsel.
Ten eersten is het seecker en onwederspreeckelijck, dat het (ten aensien van zijn eerste fondatie) geen Rooms Gebouw en is: want wanneer die eenige Kastelen of Burgen bouwden, om haer Guarnisoen daer in te logeren, soo ghebruyckten zy altijdt kalck, en tegelen van kley gebacken, en oock backsteen, soo wanneer zu geen andere levendige steen kosten bekomen: nu heb ick iterativelijck met sonderlinge curieusheyt dit pleyn doorsocht, maer hebbe noyt het minste greyntjen van kalck of backstee aldaer konnen vinden, noch ghewaer werden dat ’et van anderen aldaer oyt gevonden zy gheweest. Ergo, ’t en is geen Rooms, veel minder een Francks Gebouw, en dien-volgens soo moet synen oorspronck ouder zijn.
Voor wie het naadje van de kous wil weten: in 1819 en 1833 onderzocht Caspar Reuvens het gebied en constateerde dat er inderdaad een patroon was van vierkante velden. Wij noemen het raatakkers of Celtic fields: akkers uit de IJzertijd. Weliswaar geen stad, maar wel voor-Romeins, zoals Picardt correct had geobserveerd.
Geen documentatie
Het gaat me nu niet om de zeventiende-eeuwse geleerde die door het Drentse landschap trok en zijn ogen goed de kost gaf, hoe sympathiek ik dat ook vind. De crux van mijn stukje zit ergens anders. Picardt maakte een intellectuele stap die voor ons vanzelfsprekend is maar die dat in de zeventiende eeuw allerminst was: dat een deel van het verleden niet was beschreven in de bronnen. Het viel te kennen door goed te kijken naar de materiële resten. Terecht had Picardt het over Vergetene Antiquiteten: er was een verleden geweest dat nooit was gedocumenteerd. Het is dezelfde ontdekking die de numismaten in die tijd deden ten aanzien van Baktrië: dat er vorsten waren geweest die niet vermeld stonden bij de klassieke auteurs.
Dat inzicht lijkt ietwat bête, en misschien is het dat ook wel. Toch is het iets dat elke oudheidkundige intuïtief verkeerd doet. Ik weet van mezelf dat ik weleens over de Germaanse oorlogen van keizer Augustus heb geschreven en keurig alle bronnen heb samengevat, negerend dat er campagnes zullen zijn geweest waarover we geen informatie hebben – noch bronnen, noch vondsten. Idemdito hebben we over het vroege christendom onvoldoende informatie: alle boeken die van bron naar bron hoppen, slaan over dat het meeste domweg niet is gedocumenteerd.
Wat geldt voor de bestudering van de bronnen, geldt eveneens voor de bestudering van de materiële cultuur: het is tegelijk onvermijdelijk én methodisch fout je reconstructies te baseren op je vondsten. Het nadenken over wat je niet weet, over wat je niet weten kúnt, is echter wel een van de voornaamste activiteiten van de oudheidkundige en lijkt me ook een van de nuttigste van de vaardigheden die de oudheidkunde de samenleving heeft te bieden.
Overzicht van Boeken over archeologie en archeologische opgravingen