Nederlandse kunstenaars uit de Gouden Eeuw zijn wereldberoemd. Niet veel mensen weten dat in Haarlem, de stad van Frans Hals, ook een vrouwelijke meesterschilder actief was. Haar naam: Judith Leyster (1609-1660).

In 1624 ging vader Leyster failliet en vertrok hij met zijn vrouw naar Vreeland, bij Utrecht. Of dochter Judith met haar ouders meeging is onduidelijk.
Kunstenares
Aangezien in de familie geen kunstenaars voorkomen, is het vrij bijzonder dat Judith Leyster zich ontwikkelde tot kunstenares. Al in 1628, toen Judith nog maar negentien jaar was, roemde de Haarlemse stadshistoricus en dominee Samuel Ampzing haar werk. Hij noemde haar een “kloecke” schilderes.
Aangenomen wordt dat Judith Leyster werd opgeleid in het atelier van Frans Pietersz. de Grebber, een gewilde schilder die met name veel groepsportretten maakte. Vanwege haar stijl wordt niet uitgesloten dat Leyster ook in de leer was bij Frans Hals. Els Kloek schrijft hierover in het digitaal vrouwenlexicon:
“Haar vroegste gesigneerde werken, ‘De serenade’ en ‘De vrolijke drinker’, beide uit 1629, vertonen duidelijk verwantschap met het werk van Hals. Er is echter nooit een hard bewijs gevonden voor een directe connectie, tenzij Judith Jans, in 1631 getuige bij de doop van een van de dochters van Hals, inderdaad Judith Leyster was.”

Meesterschilder
In 1633 werd de jonge schilderes toegelaten tot het Sint-Lucasgilde voor kunstambachtslieden, waarmee ze de eerste vrouw werd die werd uitgeroepen tot meesterschilder. Mogelijk maakte ze haar zelfportret (openingsafbeelding) om toegelaten te worden. Net als haar mannelijke collega’s kon ze nu een eigen atelier opzetten, leerlingen opleiden en zelf haar schilderijen verkopen.
Leyster opende na haar toetreding tot het gilde inderdaad een eigen atelier, aan de Korte Barteljorisstraat. Bekend is dat ze daar ook leerlingen opleidde. In 1635 beklaagde ze zich namelijk bij het gilde over het feit dat een van haar leerlingen was overgelopen naar het atelier van Frans Hals.

“Die schilderde ze niet gedetailleerd en verfijnd, maar juist met een ‘losse’ schildertechniek. Dat was bijzonder, want in die tijd was Leyster de enige Hollandse vrouwelijke kunstenaar die op deze manier werkte.”
Leyster signeerde haar werk met het monogram JD, versierd met een leidster, als extra verwijzing naar haar naam. Achttien schilderijen worden met zekerheid aan haar toegeschreven. Deze werken dateren grotendeels uit de periode 1628-1635. In 2016 dook nog een zelfportret van de kunstenares op, vermoedelijk daterend uit 1653. Het schilderij werd geveild voor een half miljoen euro. Werken van Leyster zijn onder meer te vinden in de collecties van het Rijksmuseum, Mauritshuis, de National Gallery in Londen, het Frans Hals Museum en Museum Boerhaave.
Huwelijk
In 1636 trouwde de schilderes met collega-schilder Jan Miense Molenaer. Vermoedelijk ging ze hierna in het atelier van haar echtgenoot werken, die vooral actief was als portretschilder. Van Leyster zijn nauwelijks werken bekend uit haar gehuwde periode. Een van de uitzonderingen is een tulpenaquarel genaamd ‘de vroege Brabantsson’, daterend uit 1643.

Boek: Judith Leyster – Schilderes in een mannenwereld

Bronnen ▼
– http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Leyster
– https://www.elsevierweekblad.nl/cultuur/achtergrond/2017/04/judith-leyster-de-eerste-vrouwelijke-meester-schilder-497883/