Juri en Miranha, de indianenkinderen van een Duitse ontdekkingsreiziger

5 minuten leestijd
Juri en Miranha. Afbeeldingen uit de atlas bij het reisverslag van Spix en Martius
Juri en Miranha. Afbeeldingen uit de atlas bij het reisverslag van Spix en Martius

In 1817 ondernamen twee Duitse natuurvorsers, Carl Friedrich Philipp von Martius (1794-1868) en Johann Baptist von Spix (1781-1826) een wetenschappelijke expeditie naar Brazilië. Drie jaar lang trokken ze door het land en verzamelden gegevens over de flora, fauna en inheemse volkeren van Brazilië. Het leverde een schat aan wetenschappelijke informatie, zij het met een wrange bijsmaak. Dat had te maken met de twee inheemse jongeren die als levende attracties aan de Martius-Spix verzameling waren toegevoegd.

Onlangs haalde de Martius-Spix expeditie nog het nieuws naar aanleiding van een economische missie van de Belgische overheid in Brazilië. Daarbij werd onder meer een akkoord gesloten waarbij de plantentuin van Meise (bij Brussel) partner wordt in het Reflora-project. Dat internationaal samenwerkingsverband wil alle informatie bundelen die Europese botanisten in de achttiende en negentiende eeuw in Brazilië verzamelden. Het einddoel is om een virtueel herbarium van de Braziliaanse flora te creëren waar onderzoekers wereldwijd gebruik van kunnen maken.

Carl Friedrich Philipp von Martius
Carl Friedrich Philipp von Martius
De Belgische bijdrage draait rond het Martius Herbarium, de unieke collectie van duizenden plantenvariëteiten die botanicus en etnograaf Martius aanlegde tijdens zijn Braziliëreis. Een verzameling die in 1870 aangekocht werd door de Belgische Staat en zo in bezit kwam van de Plantentuin van Meise.

Juri en Miranha

Martius en Spix reisden drie jaar lang door Brazilië. Te voet, te paard of per kano trokken ze van Rio de Janeiro tot in het hart van het Amazonegebied. Alles samen goed voor een zwerftocht van tienduizend kilometer. Onderweg focuste Spix zich op de fauna terwijl Martius als botanicus de flora bestudeerde en ook bijzondere interesse had in de inheemse volkeren met wie ze in contact kwamen. Martius beperkte zich echter niet tot het verzamelen van planten en etnologische voorwerpen. Hij was naast een briljant wetenschapper ook een kind van zijn tijd.

Juri en Miranha. Tekeningen van P. Lutz
Juri en Miranha. Tekeningen van P. Lutz

In de koloniale mentaliteit van het negentiende-eeuwse Europa was het meenemen of ‘ontvoeren’ van inheemse mensen als levende verzamelobjecten voor tentoonstellingen een dubieuze maar veel voorkomende praktijk. Zo kwam het dat Martius besloot om -overigens tegen de zin van Spix – enkele indiaanse jongeren aan zijn collectie toe te voegen.

Over de wijze waarop de vier jongeren uiteindelijk bij Martius belandden bestaan verschillende versies. Sommige bronnen spreken van een geschenk door een lokale gouverneur, andere beweren dat Martius ze kocht van een slavenhandelaar. De botanicus zelf houdt het bij een humanitaire daad waarbij hij de Indianen redde uit de handen van een despotische krijgsheer die zijn gevangenen ruilde voor enkele bijlen en messen.

Originele schets van de plek waar de inheemse Miranha bij Martius terechtkwam.
Originele schets van de plek waar de inheemse Miranha bij Martius terechtkwam.

Uiteindelijk overleefden slechts twee jongeren de overtocht naar Europa. Een meisje van het Miranha-volk dat de naam Isabella kreeg en een jongen van de Juri-natie die Johannes genoemd werd. Beiden gingen de geschiedenis in als Juri en Miranha, de indianenkinderen van Martius.

In Europa

In juli 1820 scheepte het Martius-Spix gezelschap vanuit Belem in voor de terugreis naar Europa. Eenmaal aangekomen in Lissabon werd de reis over land voortgezet. Uiteindelijk arriveerden ze begin december 1820 in München. Het was een bijzonder strenge winter en zowel de natuurvorsers als hun ‘indianenkinderen’ waren moe en uitgeput. De stad verwelkomde hen echter hartelijk. Bij hun aankomst werden Spix en Martius, samen met Miranha en Juri, ontvangen door de koning van Beieren. Voor de lokale media waren de ontdekkingsreizigers die terugkeerden naar huis welgekomen nieuws. Vooral de indianenkinderen konden op veel belangstelling rekenen. Een tijdschrift omschreef hen als volgt:

Ze zijn ongeveer 12 en 14 jaar jong. De jongen is goed gebouwd en zijn gezichtskenmerken lijken op die van mensen die we ook bij ons, zij het in de lagere segmenten van de samenleving, kunnen vinden. Rond zijn mond heeft hij een vierkante tatoeage […]. Zijn haar is zwart, stijf en steil, zijn huidskleur geelbruin. Het meisje is klein, heeft een brede lichaamsbouw en een uitdrukkingloos gezicht. Er wordt gezegd dat ze afkomstig is uit een stam kannibalen. De jongen daarentegen komt uit de buurt van de Portugese nederzettingen in Brazilië, daarom ook is zijn uiterlijk nobeler.

In de Münchner Politische Zeitung van 22 december 1820 werd ook aandacht besteed aan de relatie tussen de kinderen:

De jongen vertoont enkel minachting voor het meisje omdat zij tot een stam van wilden behoorde die zijn vader hadden gedood en opgegeten.

Merkwaardig is dat het meisje op weinig sympathie kon rekenen. Miranha werd gedemoniseerd als lelijk, achterlijk en kannibalistisch en indirect verantwoordelijk gehouden voor de dood van de vader van de zachtaardige Juri. Die laatste leek zich beter aan te passen en vertoonde eigenschappen zoals vriendelijkheid en logisch redeneren die door zijn Europese omgeving als positief werden beschouwd. Isabella kon op minder goedkeuring rekenen. Zij leek minder veerkrachtig en had moeite om zich Europees ‘beschaafd’ gedrag zoals het gebruik van passende kledij eigen te maken.

Miranha en Juri werden in Müchen levende curiositeiten in een exotisch rariteitenkabinet. Het moet voor hen een helse ervaring geweest zijn en bovendien ging het allerminst goed met hun gezondheid. In januari 1821 reeds vermeldden de kranten hun slechte fysieke conditie. Miranha had last van hevige hoestbuien en koorts. Juri werd ziek en kreeg een ernstige longontsteking. De artsen trachtten hem er bovenop te helpen met een reeks aderlatingen met als enig resultaat dat Juri vreesde dat de dokters hem langzaam maar zeker probeerden te doden.

Het einde van een lange lijdensweg

Uiteindelijk zou Johannes Juri overlijden in juni 1821. In mei van het volgende jaar stierf ook Isabella Miranha. Hun vroegtijdige dood werd diep betreurd. De koningin van Beieren liet als postuum eerbetoon een grafmonument maken met als grafschrift:

Van hun thuisland weggerukt, vonden zij zorg en liefde in een ver werelddeel, maar onverbiddelijk was de ruwe winter van het noorden.

Reliëf van het voormalige graf van Juri en Miranha
Reliëf van het voormalige graf van Juri en Miranha, gemaakt door Johann Baptist Stiglmaier. Tegenwoordig te zien in het Stadtmuseum München (CC BY-SA 4.0 – wiki)

Dat is slechts een deel van de waarheid. Meer nog dan het harde klimaat hebben wellicht psychologische factoren zoals heimwee, ontheemding en stress een rol gespeeld bij hun vroegtijdig overlijden. Juri en Miranha kwamen bovendien uit verschillende stammen, spraken niet dezelfde taal, waren etnische vijanden en koesterden gevoelens van wederzijdse afkeer. Het samenleven tussen hen was mogelijk zeer moeilijk. Beide jongeren stonden onder hoge mentale druk en moesten zich aanpassen aan de Europese normen en gewoonten die hemelsbreed verschilden van hun cultuur.

De brul van de jaguar
 
Tegen het einde van zijn leven schreef Martius in zijn mémoires dat hij zich het moment herinnerde waarop hij een jonge indiaan van de Juri-natie verkreeg tijdens zijn reis door het Amazonewoud. Hij voegt er aan toe nooit de blik te kunnen vergeten van de vader die zijn zoon moest afstaan. Blijkbaar kampte de botanicus toch met een schuldgevoel. Hij nam de kinderen mee met de bedoeling hen de Europese beschaving bij te brengen. In werkelijkheid leidde hij Juri en Miranha naar een vroegtijdige dood. De lijdensweg van Juri en Miranha werd zo een illustratie van de gruweldaden die de inheemse volkeren werd aangedaan in naam van wetenschap en kolonialisme.

De brul van de jaguar

Het verhaal van Juri en Miranha is ook de leidraad in het boek De brul van de jaguar (Uitgeverij Marmer) van de Braziliaanse auteur Micheliny Verunschk. De roman werd bekroond met de Premio Jabuti, de meest prestigieuze literaire prijs van Brazilië en kreeg eerder dit jaar een Nederlandse vertaling. In het boek neemt de auteur de lotgevallen van de twee inheemse kinderen als vertrekpunt. Het verhaal wordt vanuit hun perspectief verteld en leest als het relaas van een intense poëtische reis die een nieuw en verrassend licht werpt op de geschiedenis.

Chris Delarivière (°1955) was tot 2021 educatief medewerker bij diverse organisaties in Vlaanderen. Als publicist leverde hij bijdragen aan de krant De Morgen, het magazine Reiskrant en andere publicaties.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 54.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×