- Andere delen in deze serie: Frits van Daalen
- & J.B. van Heutsz
Samalanga
In 1873 verloor Nederland de eerste Atjehexpeditie, bedoeld om in dat deel van Sumatra het gezag te vestigen. Het verlies veroorzaakte een schok in Nederland en leidde tot een uitbarsting van nationale emoties. Hoe kon het, dat “wij” deze expeditie, deze oorlog hadden verloren, terwijl “wij” in eigen ogen de meest beschaafde en ontwikkelde partij waren? Het nationale gevoel leidde tot een toestroom van budget voor Atjeh en van mannen, die tekenden voor de Oost of zich daarheen lieten overplaatsen. Maar de ene expeditie volgde de andere op, zonder dat de Atjehers erkenden overwonnen te zijn.
Tegen deze achtergrond kwam Karel van der Heijden op als militair. Hij was offensief ingesteld, dus eerder gericht op aanvallen en veroveren, dan op passiviteit en verdedigen. Zijn staat van dienst was indrukwekkend, hij had in meerdere expedities meegevochten, een Militaire Willemsorde gekregen voor zijn inzet tijdens verschillende grotere en kleinere Borneo-oorlogen. In zijn loopbaan had hij ervaren dat zelfstandig handelen beter kon zijn dan klakkeloos op te volgen wat ambtenaren uit Den Haag doorseinden aan instructies.
De toenmalige gouverneur-generaal Van Lansberge nam dus een risico door juist Van der Heijden als militair en civiel gouverneur aan te stellen in Atjeh. De instructie luidde: niet verder het gezag uitbreiden dan strikt nodig. Toen al had Van der Heijden in Samalanga laten zien wat van hem te verwachten was.
Samalanga
Samalanga, een district aan de noordkust van Atjeh, stond vijandig tegenover het Nederlandse gezag. Dat viel tegen, want daaruit bleek weer dat de “Atjehsche quaestie”, zoals het dagblad De Locomotief in augustus 1877 schreef, dus niet was opgelost. De krant verzuchtte:
“Dat wij ons ooit in dat wespennest gestoken hebben!”
Terugtrekken uit Atjeh kon niet meer, tegenover de andere imperialistische machten moest Nederland zich groot houden. Ook in Samalangan, zoals het toen geschreven werd. De Locomotief:
Door de ondervinding geleerd, was men ditmaal niet begonnen met een handvol troepen, maar had men een aanzienlijke macht – voor onzen doen althans – op de been gebracht tegen het vijandige Samalangan. Tegenover zoo’n uitrusting meende men, zou dan dat ongelukkige staatje op de oostkust van Sumatra, hoe krachtig het zich dan ook had versterkt en voorbereid, het geen oogenblik uithouden. Toch zijn de troepen weer op onverwacht hardnekkigen tegenstand, op buitengewone moeielijkheden gestuit.
Die ‘moeielijkheden’ bestonden vooral uit een tegenstander die het gebied veel beter kende dan de Nederlandse troepen, en die een grotere bereidheid tot sneuvelen bezat dan de beroepskrachten aan Nederlandse zijde. De kranten in Indië konden of wilden dit niet altijd bevatten. Artikelen die al te kritisch commentaar leverden op de gang van zaken, leidden nogal eens tot juridische aanklachten. Juichstukken waren veiliger en feestelijker. Zo bejubelde het Bataviaasch Handelsblad het optreden van Van der Heijden tijdens een confrontatie in Samalanga:
Een panische schrik had den vijand bevangen, en geen hunner kun zich door de vlucht redden, allen werden afgemaakt of gevangen genomen. Het getal dooden en gewonden van den vijand wordt niet genoemd, doch dit zal wel aanmerkelijk zijn, indien men nagaat, dat wij aan dooden hadden twee officieren en 10 mindere militairen, terwijl 5 officieren en 50 soldaten gewond werden.
De namen der gewonde 1e officieren zijn: kol. van der Heijden, majoors van Dompseler en Palmers (laatstgenoemde in Engelschen dienst), benevens de luitenants Kellerman en van Amstel. Naar men zegt zijn de luitenant der artillerie Cirarapé Molière en Van Broker van de infanterie gesneuveld. De majoor van Dompseler zal het terrein des oorlogs verlaten, de kolonel blijft echter nog op Samalangan.
Heden woei reeds overal op Samalangan de witte vlag en willen de Samalangers reeds onderhandelen. Hopen wij dat kolonel van de Heijden daar geen ooren voor zal hebben, doch koesteren wij daar ook geen vrees voor. De tegenwoordige bevelhebber is niet iemand die op een oorlogschip, met een verrekijker in de hand, de operatien nagaat, welke onze troepen te land doen; neen, deze is niet bang voor de vijandelijke kogels, hij gaat de troepen vóór en wijst hun den weg. Maar de kolonel van der Heijden is ook soldaat, en heeft zijn diensttijd niet doorgebracht op een bureau.
Kolonel Van der Heijden was gewond, en serieus ook. De kranten wisten niet zeker of het een scherf of een kogel betrof die zijn linkeroog had geraakt, maar wel wat het gevolg ervan was. Zijn oog moest eruit. Deze verwonding droeg aanzienlijk bij aan het ontstaan van een heldhaftig aura, iets dat zeer welkom was in het koloniale systeem. Een held kon immers anderen inspireren tot navolging. Van der Heijden ontving een hogere graad Militaire Willemsorde voor Samalanga. Hij hield er bovendien een bijnaam aan over: na een bevordering stond hij bekend als generaal Eenoog. Maar een held? De gouverneur-generaal dacht heel anders over Van der Heijden.
Het conflict
Een rode draad in de kolonisatiegeschiedenis is het budget dat Nederland beschikbaar stelde aan het leger in de kolonie. Tot de jaren 1935 was dat karig. Er moest veel gebeuren maar het mocht weinig kosten. Ook daarom kwamen helden van pas; de belofte van militaire glorie had een aantrekkingskracht die sterker was dan de soldij. Toch kostte een offensieve aanpak van conflicten in Atjeh juist geld; mede door Van Der Heijden werden weliswaar gebieden onderworpen aan het Nederlandse gezag maar de rekeningen voor ‘Den Haag’ liepen op. De Atjeh-oorlog drukte zwaar, te zwaar, op ’s lands begroting. Hoe waren deze kosten te beheersen? Het antwoord werd gegeven door gouverneur-generaal Van Lansberge, die besloot dat een defensieve opstelling de beste was. Verdedigen was goedkoper dan steeds willen aanvallen. Elke kogel kostte immers geld.
Van der Heijden protesteerde. Hij vond dat juist zwaar militaire geweld noodzakelijk was, want het moest snel duidelijk zijn dat zijn troepen de sterksten waren, zodat verzet zinloos zou zijn. In zijn visie was dit humaan optreden. Hij had de (vermeende) opgave van het verzet door het laten bouwen op gouvernementskosten van een grote moskee te Kota Radja (de hoofdstad van Atjeh) in 1879. In dat jaar had hij ook nadrukkelijk gesteld:
Maar nog geruimen tijd wordt de krachtige steun der troepenmacht vereischt om een goed bestuur in te voeren en een geregelde orde van zaken te scheppen.
Van Lansberge hield vast aan zijn lijn. Er heerste immers rust in Atjeh? Hij vond, dat het militaire en civiele bestuur best gereduceerd kon worden tot alleen civiel.
Daarna ging het zoals het soms in het bedrijfsleven gaat. Degene die moeilijk doet, wordt onder druk gezet en vertrekt. Hier werd Van Der Heijden te verstaan gegeven dat hij met ziekteverlof moest gaan, omdat anders bekend gemaakt zou worden dat er onder zijn leiding wreedheden te Atjeh konden zijn begaan. Hij weigerde. Vervolgens werd hij ontslagen. Eervol, dat dan nog wel.
Hij arriveerde in Nederland als een controversieel man. Nog voordat hij voet aan wal had gezet, bereikten de geruchten vorst en vaderland.
Reputatie
De vorst was Willem III. Met de nieuwe grondwet van 1848 bezat de koning minder macht, maar zijn invloed was nog altijd groot. Dat bleek nu. In april 1881 besloot Willem III om Van der Heijden te benoemen tot Ridder der Eerste Klasse van den Gouden Leeuw van het Huis van Nassau. Een hoge onderscheiding. Ook ontving hij hem als eregast op een banket op Paleis het Loo. De toespraak die de koning tijdens het ter ere van de generaal aangerichte diner uitsprak, kwam in de belangrijkste kranten terecht. De koning verwees naar zijn eigen ‘soldatenhart’ en kwam woorden van lof te kort:
Den generaal Van der Heijden!
Het Nederlands-Indische leger!
Het Nederlandse leger!
Van der Heijden hief het glas en hield een tegen-toespraak vol bescheidenheid en verzekeringen van moed, beleid en trouw aan het koningshuis. Die waren zeker op hun plaats, want met de onderscheiding en de openlijke lof, glansde de reputatie van der Heijden weer. Alleen nog niet in de Tweede Kamer.
Wreedheden
De circulerende geruchten over wreedheden begaan te Atjeh hadden de Tweede Kamer bereikt. Wie van de Kamerleden, veilig in de ambtelijke stad, kon ze op waarheid beoordelen? Elke oorlog is lelijk, en koloniale oorlogen eveneens, degene die zich het meest aan de regels houdt, verliest het snelste. Waren er wreedheden begaan? Ongetwijfeld. Waren ze te bewijzen? Nee.
Van der Heijden was furieus over de onduidelijke beschuldigingen. Hij nam zijn nieuwe wapen op – de pen – en schreef een vlammend weerwoord waarbij hij ook inging op zijn ‘verwijdering’ uit het leger. Over de beschuldiging schreef hij onder meer:
[…] Bij monde van den Minister van Koloniën, door voorlezing van het rapport van den Procureur-Generaal in Nederlandsch-Indië, heeft de Regeering niet geschroomd, mij te stellen onder verdenking van daden, die mij in de achting van elken weldenkenden burger diep moeten doen dalen. En ik ben gedoemd, om onder de verdenking te blijven, want men sluit mij het gerechtshof.
De verdenking werd opgeheven, maar niet door de regering. Het was weer koning Willem III die ingreep om zijn dierbare generaal een respectabele positie te geven. In 1887 werd van der Heijden benoemd tot commandant van het toenmalige Koninklijk Koloniaal Militair Invalidenhuis te Bronbeek, eerder door Willem III zelf ingesteld. Hier, in deze miniwereld met veteranen, heerste Van der Heijden tot aan zijn dood. Hij moderniseerde het tehuis, bouwde het museum uit, wist de titel ‘koninklijk Bronbeek’ te ontvangen en ontving vooraanstaande militairen uit de Oost. Tot zijn gasten behoorden de latere koningin Wilhelmina. Aan haar inhuldiging herinnert tot op de dag van vandaag de Wilhelmina-linde.
Tot slot
Over Karel van der Heijden bestaat geen biografie, behalve een hagiografisch boek. Dat is vreemd, want hij behoorde tot de eerste generatie leidende militairen in Atjeh. Wat hij propagandeerde – offensief optreden, de vereniging van militair en civiel gezag – werd de methode voor Van Heutsz, die in Van der Heijden zijn grote voorbeeld zag. Juist de bescherming en het ingrijpen van het Vorstenhuis laat zien, dat de koloniale geschiedenis veel afdelingen kent. Een vorst die zich soldaat voelde en een generaal bevoordeelde die door de regering bekritiseerd werd: ook dat was imperialistisch Nederland, waar iedereen eigen belangen had.
Andere delen in deze serie: Frits van Daalen & J.B. van Heutsz