Kid Dynamite (1911-1963) en zijn ‘Paramaribop’

De eerste zwarte jazzmusicus met een Nederlands paspoort
13 minuten leestijd
Kid Dynamite in Sheherazade, Scheveningen, mei 1957 Foto Wouter van Gool / NJA
Kid Dynamite in Sheherazade, Scheveningen, mei 1957 Foto Wouter van Gool / NJA
In het deze week verschenen boek Jazzvogels (Just Publishers) neemt jazzkenner Rudie Kagie de lezer mee op een verkenningstocht langs de rafelranden van de Nederjazz. Het boek bevat de reconstructie van dertien heldenlevens die een zwaar stempel op de ‘swingpolder’ drukten – variërend van Amerikaanse kopstukken als Nina Simone en Chet Baker, die zich in Nederland vestigden, tot trompettist en componist Theo Deken die zich bekeerde tot bedelmonnik en in de goot eindigde. Op Historiek enkele fragmenten uit het hoofdstuk over de Surinaams tenorsaxofonist Lodewijk Parisius (1911-1963), die furore maakte onder zijn artiestennaam Kid Dynamite. Hij is ook wel bekend als ‘de eerste zwarte jazzmusicus met een Nederlands paspoort’.

‘Er woonde een slang in zijn lijf’

Hoe groeit een muzikant uit tot een legende? Door beter te spelen dan het gros van zijn musicerende tijdgenoten, dat om te beginnen. Door een miniem oeuvre na te laten. Door geen interviews te geven. Door zich een artiestennaam aan te meten die de nieuwsgierigheid prikkelt. Door een raadselachtige dood te sterven.

Jazzvogels - De sterkste story’s uit de swingpolder
Jazzvogels – De sterkste story’s uit de swingpolder
Arthur Lodewijk Parisius, alias Kid Dynamite, had het allemaal. Als eerste zwarte tenorsaxofonist met een Nederlands paspoort blies hij zichzelf naar de eredivisie van de vaderlandse jazzhistorie, het zeldzame niveau waar mythe en heldenstatus elkaar omarmen. Twintig jaar na zijn dood steeg hij met terugwerkende kracht larger than life uit boven de marginale status waar een muzikant in de zijlijn genoegen mee moet nemen: hij speelde goed, maar niet goed genoeg om uit te groeien tot een idool.

Pas postuum veranderde het welwillende schouderklopje dat hem tijdens zijn leven regelmatig toekwam alsnog in een stormachtig applaus. Kreeg Rotterdam zowaar een Kid Dynamitestraat (1983), al werd die na protesten van bewoners omgedoopt in de minder explosief klinkende Arthur Parisiusstraat. Zijn avontuurlijke leven lag in 1992 aan de basis van een orkestrale suite (met Hans Dulfer, het Amsterdams Saxofoonkwartet en het Surinam Music Ensemble), werd geboekstaafd door biograaf Herman Openneer (1995) en verfilmd door Hans Hylkema (2001). Zijn composities werden op cd vertolkt door tenorsaxofonist Wilgo Telting en Surinaamse consorten (2001), later opnieuw door de band Fra Fra Sound (2004).

(…)

Verstekeling

Arthur Parisius was het schoolvoorbeeld van de autodidact met voldoende talent en doorzettingsvermogen om het op eigen kracht te redden. Bij nul begonnen. Niets om op terug te vallen. Twintig jaar oud was hij, jongmaatje in de leer bij warme bakker Isaac Fernandes aan de Zwartehovenbrugstraat te Paramaribo, toen hij zich in het vroege voorjaar van 1931 als verstekeling verschanste aan boord van de passagiersstomer Cottica waarmee de KNSM de lijndienst tussen Nederland en Suriname onderhield.

Zijn vrienden Frits Blijd (1907-1992) en Frans Vroom (1905-1989) waren hem drie jaar eerder voorgegaan. Zij verschansten zich tussen de aardappelkratten in het laadruim van de Cottiva en werden na vier dagen varen in hun schuilplaats betrapt, waarna kapitein De Graaf hen met een emmer sop en een baksteen het dek op joeg om de kosten voor de overtocht bij elkaar te schrobben. ‘Ik was zo verzwakt dat ik mijn voeten met een touw aan de reling vastmaakte om niet door de golven van het dek te worden gespoeld,’ herinnerde Blijd zich achteraf.

Mike Hidalgo, Arthur Pay, Kid Dynamite en Freddy Johnson: het kwartet van Freddy Johnson in het Amsterdamse Negro Palace, 1936 (Foto collectie NJA)
Mike Hidalgo, Arthur Pay, Kid Dynamite en Freddy Johnson: het kwartet van Freddy Johnson in het Amsterdamse Negro Palace, 1936

Na hun aankomst in Nederland vonden de drie donkere mannen vrijwel direct emplooi in de amusementssector, de enige branche waar hun afwijkende huidskleur in hun voordeel werkte. Frans Vroom noemde zich voortaan Prins Kaya en werd als portier, slangenmens en percussionist een bekende verschijning in het hoofdstedelijke nachtclubwezen. Frits Blijd verschool zich achter de artiestennamen Freddy Blythe, Jackie Blue en Rico Fernando, werkte als drummer en danser, poseerde als ‘negermodel’ voor studenten van de Rietveld-academie en opende in de jaren vijftig een ‘tapdansschool’ aan het Frederiksplein te Amsterdam. Arthur Parisius zou zich als de succesvolste artiest van het drietal manifesteren. In Suriname kon hij al aardig met de blokfluit overweg. Hij had snel door dat hij in ons land zijn heil in de muziek en niet in het bakkersvak moest zoeken.

(…)

“Hij behoort tot die klasse musici die doorzet en niet tevreden is bij het eerste applaus”

Pianist Max Pohla (1915-2002) wist zich zeventig jaar later te herinneren dat Parisius zijn startkapitaal vergaarde met optredens als vuurvreter op de kermis – een bezigheid waaraan hij de naam Kid Dynamite zou hebben ontleend. Een zuinig uitgavenpatroon stelde hem in staat om binnen tien maanden voldoende te sparen om zich de aanschaf van een tweedehands altsaxofoon te kunnen veroorloven.

Zwarte jazz

De tijdgeest was de zwarte jazz gunstig gezind. In de tweede helft van de jaren dertig werden hier, naar het voorbeeld van befaamde ‘negercabarets’ in Parijs, kort na elkaar clubs opgericht waar uitsluitend donkergekleurde musici optraden. ‘Wereldvermaarde Neger Solisten. Wereldstad Attractie,’ adverteerde Negro Palace aan het Amsterdamse Thorbeckeplein op 31 oktober 1936 in het Algemeen Handelsblad. ‘Nieuw! New York’s Negerwijk Harlem in Rotterdam,’ kondigde ‘negro palace’ Mephisto op 5 november 1936 aan in dagblad Voorwaarts. Scheveningen kreeg een Negro Melody Club, in Den Haag opende de Shim Sham Negro Club, in Amsterdam The Negro Kit Cat Club.

Voorlopig hadden Kid Dynamite en zijn vrienden geen reden om te klagen over weinig werk. In 1936 toerde hij door Zwitserland als altsaxofonist in de band van de Surinaamse gitarist Mike Hidalgo. Tenorsaxofonist Piet van Dijk wist zijn vriend Kid Dynamite tijdens deze trip over te halen om zijn altsax in te ruilen voor een tenorsax. In februari 1937 trad Kid op met de Amerikaanse jazzpianist Freddy Johnson in het Concertgebouw van Haarlem. Later dat jaar stond hij wekenlang met de Surinaamse trompettist Teddy Cotton (Theodorus Gustaaf Kantoor, 1912-1977) geprogrammeerd in jazzcafé annex ‘negroclub’ Mephisto aan de Binnenweg in Rotterdam. Hij maakte er kennis met een zestienjarig meisje, met wie het zo geweldig klikte dat het stel binnen twee maanden trouwde. Het huwelijk hield vijf jaar stand en bleef kinderloos.

Na zijn overschakeling op tenorsaxofoon bleef het spel van Kid Dynamite zich ontwikkelen, getuige een juichende bespreking uit 1937 in maandblad De Jazzwereld:

‘Hij behoort tot die klasse musici die doorzet en niet tevreden is bij het eerste applaus. Zijn toon en zijn eigen manier om zelfs in een straight beginchorus de accenten te verleggen en een dromerige sfeer te scheppen in een subtone-chorus voor klarinet zonder sentimenteel te worden, getuigen van een persoonlijkheid en een gezonde muzikale smaak.’

Een jaar later riep jazzcriticus Willem Steensel van der Aa (ook schrijvend als Will. G. Gilbert) in dagblad Het Vaderland Kid Dynamite uit tot de enige Surinaamse musicus die er iets van bakte:

‘Dynamites orkest omvat verschillende negers, maar buiten hemzelf geen negermusici. Het bedroevende feit is daar dat in ons land een stel charlatans rondloopt, niet uit Amerika, maar uit de Nederlandse West afkomstig.’

Fragment uit de docu: Surinaamse swing op de Zeedijk

‘Barbarisme!’

In 1942 zou Steensel van der Aa, nu in zijn hoedanigheid van hoogst foute beleidsfunctionaris van de Kultuurkamer, zijn ideeën over ‘verantwoorde’ en ‘volksvijandige’ muziek nader uitwerken. Tegen ‘negermuziek’ diende streng te worden opgetreden, vond hij toen.

In de televisiedocumentaire Kid Dynamite: Surinaamse swing op de Zeedijk verwerkte Hans Hylkema het curieuze NSB-propagandafilmpje Kultuur en nog iets uit 1941. Eerst was de kijker getuige van een lofzang op de ‘Germaansche cultuur’, die zich openbaarde in onder andere de architectuur van de Ridderzaal. Bij wijze van scherp contrast met dit moois verschenen plotseling een paar uitzinnig roffelende en toeterende donkere nachtclubartiesten in beeld. ‘Dit is…’ snerpte een commentaarstem, gevolgd door een woord dat over de volle bandbreedte werd geprojecteerd: ‘Barbarisme!’ De camera zoomde in op de eerste drie letters, waarna de handeling zich verplaatste naar een rokerige bar met opgedirkte vrouwen en verloederde dronkenlappen. Gedurende één minuut en 48 seconden brachten de zwarte musici hun verschrikkelijke jazz (het nummer Yeah Man van Fletcher Henderson) ten gehore. Ter afsluiting van het fragment dansten een paar zwarte benen onder een rieten rokje blootsvoets op het crazy ritme.

‘Juist! Daar komt het vandaan en daar hoort het thuis!’

…sloot de commentaarstem bars af.

Het was een merkwaardige vertoning, vergelijkbaar met een filmpje waarin pakweg de SGP haar afschuw van pornografie onderbouwt met close ups van onzedig gecopuleer. Richard Meyer, die als assistent-regisseur aan het NSB-filmpje meewerkte, vertelde in de documentaire van Hylkema over een jazzfanaat die dagelijks bij de Cineac-bioscoop langsging om te genieten van fragmenten die hem juist schrik hadden moeten aanjagen. In de korte film figureren vijf zwarte muzikanten, onder wie Kid Dynamite en Teddy Cotton. De mannen werden voor hun medewerking betaald. Misschien was hun niet verteld wat de bedoeling was. Bovendien musiceerden ze niet echt, ze deden alsof. Het geluid was afkomstig van de Britse Armstrong-imitator Nat Gonella en zijn band – die trouwens blank was.

Kid Dynamite, Jules Zeegelaar, Lou Holtuin en Mike Hidalgo op een publiciteitsfoto uit 1943 Collectie NJA
Kid Dynamite, Jules Zeegelaar, Lou Holtuin en Mike Hidalgo op een publiciteitsfoto uit 1943 Collectie NJA

‘Oerwoudinstincten’

De bezetter hield niet van donkergekleurde Nederlanders, al werden die niet stelselmatig opgepakt en weggevoerd, zoals hun Joodse landgenoten. Secretaris-generaal Tobie Goedewaagen van het departement van Volksvoorlichting en Kunsten herinnerde de Kultuurkamer er in 1943 per brief nog eens aan dat het ‘hoogst ongewenst’ was dat ‘mensen van niet-Germaanse aard meewerken aan de verspreiding van het cultuurgoed in Nederland’. Dit gold vanzelfsprekend ook voor de ‘Surinamenegers’ die nog in cafés en dancings optraden. Goedewaagen:

‘Het is algemeen bekend dat de neger zijn oerwoudinstincten vooral in de dansmuziek uitleeft. De gevolgen hiervan zijn funest gebleken voor de jeugd; jonge mensen, die gevangen zijn in de ban van het sensuele negerritme, zijn doorgaans voor het ontvangen van edeler muziekgevoelens voorgoed uitgeschakeld. Bovendien oefent de negermuziek een slechte invloed uit op het seksuele leven der jongeren. […] Ten aanzien van de Surinamenegers bestaan nog ernstiger bezwaren dan tegen gewone negers. Ofschoon de grote afkeer der blanke vrouwen van negers algemeen is, wisten deze laatste door hun zinnelijke muziek de meisjes onder hun invloed te brengen. […]

NSB'er Tobie Goedewaagen (wiki - Spaarnestad)
NSB’er Tobie Goedewaagen (wiki – Spaarnestad)
Een tweede belangrijk argument is dat de Surinamenegers vrijwel geen vakopleiding hebben genoten. Het zijn meest lieden die als stoker, verstekeling of deserteur naar Nederland zijn gekomen en hier zijn blijven hangen. Hun gevoel voor ritmiek was aanleiding dat zij vrij snel een instrument leerden bespelen, daarbij een grote steun vindend in het bij hun aangeboren gevoel voor improvisatie. Het beroep van musicus is bovendien een “rein” beroep, in tegenstelling bijvoorbeeld tot dan van stoker; het zal u opgevallen zijn dat negers gaarne opvallend als heer gekleed gaan.’

Resumerend: het was uitgesloten dat ‘Surinamenegers’ zich konden inschrijven als lid van de Kultuurkamer en het was ondenkbaar dat hun orkestjes nog in het openbaar zouden optreden. Het was definitief afgelopen. ‘Indien bekend zou worden dat de overheid hen de hand boven het hoofd houdt, zal dit niet nalaten op de bevolking van de hoofdstad een zeer slechte indruk te maken,’ waarschuwde Goedewaagen.

‘Ten aanzien van de Surinamenegers bestaan nog ernstiger bezwaren dan tegen gewone negers.’

Hij ging ervan uit dat daarmee een streep was gezet onder een al maandenlang slepende briefwisseling die in een competentieslag tussen Kultuurkamer, het departement van Volksvoorlichting en Kunsten, het Amsterdams politiekorps, de NSB, de Sicherheitsdienst (SD) en de Wehrmacht was ontaard.

Cabaretier Jaap van de Merwe (1924-1989) herinnerde zich in 1985 in Het Vrije Volk waarom de Rotterdamse hoerenbuurt op Katendrecht tijdens de Tweede Wereldoorlog zo’n populair uitgaanscentrum was.

‘Wehrmacht en Kriegsmarine en Luftwaffe mochten er niet komen, want dan kregen ze geslachtsziekten. De muzikanten toonden een onmiskenbaar zwarte huid, dus viel hun, zelfs met de ijzeren Duitse logica, niet het recht te ontzeggen, de negristische en negroïde geluiden uit hun instrumenten te scheuren, die hun blanke collega’s ten strengste waren verboden, als zijnde volksvreemd en rasvijandig. Vooral de tenorsax van Kid Dynamite bracht ons in ras-vijandige verrukking.’

De politieagenten Wagemans en Roos, die op een januariavond in 1943 hun dagelijkse controleronde maakten over de Nieuwendijk in Amsterdam, snapten er niets meer van. In de cafés van Meurs en Jansen hadden ze musicerende ‘Surinamenegers’ aangetroffen zonder dat ze daartegen konden optreden. De heren hadden bewijzen van inschrijving bij de Kultuurkamer en een speelvergunning van het Arbeidsbureau op zak. Hoe zat dat, hoe kon dat?

Lid van de Kultuurkamer

Kennelijk was iets in het bureaucratische raderwerk misgegaan. Saxofonist Kid Dynamite, gitarist-trompettist Mike Hidalgo, slagwerker Louis Holtuin en bassist Jules Zeegelaar hadden zich doodleuk bij de Kultuurkamer kunnen aanmelden, terwijl eerder was verordonneerd dat ‘alle aan Surinamenegers door de Nederlandse Kultuurkamer uitgereikte werkvergunningen, aanmeldingsbewijzen en lidmaatschapskaarten zullen worden ingetrokken’. Voor Kid Dynamite, Hidalgo, Holtuin en Zeegelaar werd echter een uitzondering gemaakt.

Politiewachtmeester Wagemans, die op een avond in september 1943 bij zijn zoveelste ronde over de Nieuwendijk vaststelde dat de leden van het ‘negerkwartet’ in café Het Wagenwiel over de vereiste papieren beschikten, kon slechts rapporteren dat de Kultuurkamer hem had meegedeeld…

‘…dat ik deze zaak kon laten rusten en dat ik daartegen niets meer behoefde te doen, omdat dit van hogerhand was toegestaan’.

The Grasshoppers op tournee in Vinaròz, Spanje met Ado Broodboom (midden) en Kid Dynamite (rechts), juni 1947 Collectie Ado Broodboom
The Grasshoppers op tournee in Vinaròz, Spanje met Ado Broodboom (midden) en Kid Dynamite (rechts), juni 1947 Collectie Ado Broodboom

De Kultuurkamer had dit ingrijpen van ‘hogerhand’ knarsetandend te accepteren. Op 26 augustus 1943 attendeerde jurist Dirk Spanjaard namens de Kultuurkamer het departement van Volksvoorlichting en Kunsten op een ‘uiterst pijnlijke’ kwestie. Spanjaard was er, schreef hij, inmiddels achter hoe het zat:

‘Eerder heeft de Sicherheitsdienst de hulp van Hidalgo ingeroepen om de adressen van publieke vrouwen op te sporen, die geslachtsziek waren en omgang hadden met leden van de Wehrmacht. Hidalgo heeft zijn hulp belangeloos verleend en staat sindsdien in een zéér goed blaadje bij de SD. Herr Abas van het General-Kommando Hamburg had de Amsterdamse politiepresident dr. Bergfeld persoonlijk voor de keus gesteld: óf het orkest van Hidalgo blijft spelen óf er komt een compagnie geslachtszieke soldaten.’

Café Het Wagenwiel werd druk bezocht door Wehrmacht en SD. De stamgasten droegen het kwartet van Hidalgo op handen; het merendeel van de zestig deuntjes die de groep op het repertoire had staan, kon iedereen uit volle borst meezingen: Abends in der Taverne, Junger Mann im Frühling en Schön dass du wieder bei mir bist.

Maar op 16 oktober 1943 was het toch echt afgelopen. De periode waarvoor Het Wagenwiel het ‘negerorkest’ had gecontracteerd, was verstreken. Het departement van Volksvoorlichting en Kunsten liet de Amsterdamse politiepresident weten dat…

‘…thans voor alle Surinamenegers de vergunningen zijn ingetrokken, zodat zij niet meer mogen optreden’.

Kid Dynamite, Hidalgo, Zeegelaar en Holtuin kwamen niet meer aan de bak. In december 1943 gingen ze vergeefs in beroep tegen hun royement door de Kultuurkamer. Ze misten de inkomsten, die Kid Dynamite hard nodig had, nu hij kort na zijn geflopte huwelijk met de jeugdige Rotterdamse alweer was getrouwd met Bep Overweg. Ze hadden elkaar in het Amsterdamse café Reynders ontmoet. Kid bedekte bij die gelegenheid zijn schedel met een afgeknipte nylonkous om zijn kapsel in vorm te houden. In het laatste oorlogsjaar, toen hij vrijwel geen optredens meer had, ging hij lessen volgen aan het Sweelinck-conservatorium in Amsterdam.

Suriname (cc - Pixabay - kkortmulder)
Suriname (cc – Pixabay – kkortmulder)

Boze slang

Dat hij zich had aangesloten bij de vermaledijde Kultuurkamer werd hem, voor zo ver bekend, na de oorlog nauwelijks aangerekend. Hij droeg een geheim met zich mee dat groter was dan die smet op zijn verleden. De eminente Surinamiste dr. Sylvia de Groot (1918-2009) vertelde in de documentaire van Hans Hylkema dat de saxofonist haar op zeker moment in vertrouwen nam en het relaas deed van een moeilijke, eenzame jeugd. Zijn moeder was tijdens zijn geboorte overleden, zijn vader vertoefde als gouddelver meestentijds in het binnenland. Aanvankelijk kweet zijn grootmoeder zich van zijn opvoeding; een wijze vrouw die als wintipriesteres, bonuman, was vertrouwd met de geheimen van het oerwoud. Ze gaf haar spirituele kennis door aan haar kleinzoon, die ze had aangewezen als haar opvolger die het contact met de geesten zou voortzetten nadat zij de planeet zou hebben verlaten.

Op zeker moment werd de jonge Arthur naar Curaçao gestuurd om geld te verdienen. Toen hij terugkeerde naar Suriname, was zijn grootmoeder overleden. De oudste zus, zo gaat het verhaal, claimde dat oma háár had aangewezen om de nieuwe bonuman te worden. Ze eigende zich de positie toe die voor Arthur was weggelegd. Aanval leek haar de beste verdediging: om te voorkomen dat hij zich zou wreken voor het feit dat ze hem van zijn toekomstperspectief had beroofd, maakte ze hem het leven zo zuur mogelijk. ‘Die gedachte beheerste zijn leven,’ wist Sylvia de Groot. ‘Van alle narigheid die hem overkwam, gaf hij zijn zus de schuld.’ Zo zou ze kans hebben gezien om een slang in zijn lichaam te planten. Toen hij vanwege een galblaasoperatie in het ziekenhuis werd opgenomen, wist hij direct dat de boze slang de ware oorzaak van zijn gezondheidsklachten was.

Na de oorlog werd hij steeds vaker gevraagd om te spelen bij Nederlandse jazzorkesten, zoals The Grasshoppers onder leiding van Cor van Peperzeel. Bebop, latin-jazz, dixieland, dans- of feestmuziek, Kid Dynamite beheerste alle genres. In 1947 was hij praktisch het hele jaar met The Grasshoppers onderweg door Zwitserland en Spanje. De verdiensten waren prima, maar de ondergeschikte rol als sideman beviel minder.

‘Kid vond het eerst wel interessant, maar na een tijdje kreeg hij er de smoor in,’ memoreerde trompettist Ado Broodboom.

‘In dat grote orkest moest hij alles lezen en op de saxofoonsectie letten, maar af en toe mocht hij een korte solo spelen. Hij kon dus niet veel improviseren; hij stond niet constant in het licht van de schijnwerpers.’

Broodboom beschouwde Kid Dynamite als een bescheiden man, niet zo’n opschepper als Teddy Cotton. Geen groot drinker, geen grappenmaker, altijd aan het studeren, geobsedeerd door het mondstuk van zijn tenorsax. Hij zat altijd aan dat mondstuk te vijlen, met soms tot gevolg dat de afstand tussen riet en metaal zo groot werd dat de koperslager er een nieuw stukje koper in moest zetten – en daarna begon dat vijlen van voren af aan. Toen Stan Getz ooit een riedeltje op de Conn-saxofoon van Kid probeerde te blazen, kwam er geen noot uit, alleen maar lucht.

Jazzconcert in Casablanca aan de Zeedijk te Amsterdam (1956) - cc/Anefo/Herbert Behrens/Nationaal Archief
Jazzconcert in Casablanca aan de Zeedijk te Amsterdam (1956) – cc/Anefo/Herbert Behrens/Nationaal Archief
In lang niet alle dranklokalen waar Kid Dynamite te horen was, werden zijn Coleman Hawkins-achtige improvisaties op prijs gesteld. Gelukkig kon hij iets laten horen dat geen Nederlandse saxofonist in huis had: ‘Surinaamse jazz’. Hij legde zich toe op de bigi pokoe, wat zowel grote trom als grote muziek betekent. De ideale bezetting bestaat uit altsax, eventueel trompet, snaartrommel, grote trom en contrabas. Vrolijke dansmuziek van een bigi pokoe-band wordt kaseko genoemd.

In het roemruchte café Casablanca aan de Zeedijk grossierde zijn combo in het Zuid-Amerikaanse repertoire. Zodra de improvisaties in jazz dreigden te ontaarden, stampte eigenares Marie Wagenaar met een bezemsteel op de vloer van haar boven het etablissement gelegen woning:

‘Stoppen met die apenmuziek! De mensen komen hier om te dansen!’

~ Rudie Kagie

Boek: Jazzvogel – De sterkste story’s uit de swingpolder
Lees ook: Geschiedenis van de Jazz

Bekijk dit boek bij:

Bekijk dit boek bij Historiek Geschiedenisboeken

0
Reageren?x
×