In dit verhaal haalt Mary Maud-Modderman, dochter van Madelon Székely-Lulofs, de ‘vrouwelijke Multatuli’, herinneringen op aan haar moeder. “Jammer genoeg moest er eerst een oorlog overheen gaan voordat ik mijn moeder echt goed leerde kennen.”
De schrijfster Madelon Lulofs werd geboren in Soerabaja, op 24 juni 1899. Haar eerste levenskreetjes klonken in een hotel, waarin met het oog op de miserabele hygiënische omstandigheden in de ziekenhuizen in Soerabaja speciaal voor Europese vrouwen een kraamkamer was ingericht. De maan was die nacht verduisterd. Buiten schreeuwden de Chinese koelies moord en brand omdat ze dachten dat een kwade geest voorgoed het licht had verzwolgen.
Erg jong, op achttienjarige leeftijd, trouwt Madelon Lulofs met de goed uitziende Hendrik Doffegnies, die na zijn diensttijd in de Oost rubberplanter wordt op Deli. In 1919 wordt het echtpaar gezegend met een eerste kind, een dochter, Mary Maud. Een jaar later wordt Christine, de tweede dochter, geboren. Al snel blijkt dat de twee jonggehuwden niet bij elkaar passen. Hendrik Doffegnies is een nuchtere Hollander, Madelon heeft grote belangstelling voor kunst. Bovendien is zij zeer begaan met het lot van de inheemse bevolking, iets waarmee men in die tijd nu niet bepaald respect afdwong bij de Nederlanders.
Laszlo Székely, een Hongaarse planter en intellectueel, zorgt ervoor dat Madelon haar eerste artikelen en literaire schetsen kwijt kan bij de Sumatrabode. Uit die eerste producten komt haar antikoloniale houding al scherp naar voren. Haar vader, die resident is, waarschuwt haar: “Lonny, Lonny, schei daar toch mee uit. Daar krijg je nog eens last mee.”
Affaire
Madelon is zo onder de indruk van Székely dat ze verliefd op hem wordt en een affaire met hem begint. Heel Deli spreekt er schande van. Hendrik Doffegnies voelt zich ernstig in diskrediet gebracht en stuurt aan op een scheiding. De scheiding van haar ouders maakte Mary Maud, de eerste dochter van Madelon Székely-Lulofs, tot een gedwongen kosmopoliet. De eerste dertig jaren van haar leven heeft zij doorgebracht in achtereenvolgens Nederlands-Indië, Australië, Holland, Hongarije, Engeland, Duitsland, Italië en Canada. Na tal van middernachtelijke telefonades naar mogelijke familieleden in British Columbia kon zij uiteindelijk worden opgespoord in Leiderdorp (of all places!). Mary Maud kan zich die dagen na de scheiding van haar ouders nog scherp voor de geest halen.
“Székely zou met vervroegd verlof teruggaan naar Europa. Mijn moeder en hij hadden besloten dat het zo niet langer meer kon. Met haar schoonzusje bracht mijn moeder hem naar het passagekantoor van de scheepvaartmaatschappij. Mijn vader was woedend. Hij dacht dat mijn moeder wegliep. Snel daarna is de scheiding uitgesproken. Mijn zusje en ik werden aan mijn vader toegewezen.”
“Mijn moeder was een van de eerste feministen, mijn vader daarentegen nogal paternalistisch. Daarbij kwam dat mijn moeder enorm respect had voor het intellect. De gewone, menselijke, kwaliteiten die mijn vader had, zag ze daardoor vaak niet. Dat is, denk ik, de grootste fout geweest die ze in haar leven heeft gemaakt: ze heeft altijd een kniebuiging gemaakt voor het intellect! Ook later voor Ter Braak: toen die haar in een recensie eens helemaal had afgebrand, schreef ze toch nog een aardig briefje naar hem. Ze bewonderde hem om zijn kennis.”
“Dat was ook het geval bij Székely, die had gestudeerd aan de universiteit van Boedapest. Hij was zeer belezen. Daarom respecteerde ze hem. En hij was een charmeur. Mijn moeder is met hem getrouwd en heeft in de jaren dertig lange tijd met hem in Boedapest gewoond. Zij zat maar te schrijven en te vertalen, terwijl hij in zijn mooie pakken over de Donau-boulevards van Boedapest flaneerde. Hij heeft ook boeken geschreven. Nou ja, we zullen maar zeggen dat ze het samen hebben gedaan.”
Lieve moeder
“Nadat de scheiding was uitgesproken, kon mijn vader ons natuurlijk niet alleen opvoeden”, vervolgt Mary Maud. “We zijn toen naar zijn ouders in Bussum gegaan. We kwamen aan in Genua, per schip. Schepen hebben altijd een belangrijke en dramatische rol in mijn leven gespeeld. Wij daar als meisjes op dat hoge schip, en mijn grootouders daar zo nietig aan de kade. We zagen ze zwaaien. ”’Dat zijn ze!”, zei mijn zusje. “Moeten we bij die mensen gaan wonen?” Ik zie haar nog voor me, die kleine dondersteen. Mijn zusje zei tegen mijn grootvader “Als u ons iets niet lief vraagt, dan doen we net alsof we het niet horen!”
“Dat zullen we thuis wel eens bekijken”, zei hij.”
“In het begin mochten we mijn moeder, als ze ons schreef, niet direct terugschrijven. Later wel, één keer in de twee maanden. Haar brieven werden door mijn grootmoeder aan de ontbijttafel voorgelezen. Achter alles zette ze met haar stem een vraagteken. Tegen mijn moeders boeken zeg ik altijd zacht: dag mam”
Mijn grootmoeder was zo kwaad op mijn moeder dat wij boven onze brieven niet Lieve Moeder mochten schrijven, maar alleen de letters L.M. Dat kon immers net zo goed ‘Lieve Mevrouw’ betekenen.
Maar ik heb ook veel goede herinneringen aan mijn jeugd. Aan de tijd dat ik nog op Deli woonde bijvoorbeeld. Hoe dat leven op een rubberplantage was, kunnen we ons in Europa haast niet meer voorstellen. Ik ben echt een van de laatste jungle-kinderen. Mijn vader trok de wildernis in en daar werd dan kwartier gemaakt. Ze kapten een stuk oerwoud weg en er werden huizen op palen gebouwd, met een zinken dak. Weinig comfort, maar veel geld verdienen. Dat dan vervolgens werd verzopen, behalve door mijn vader, want die hield daar niet van.
Ons huis had behoorlijk veel kamers en een vertrek waar je kon mandiën (baden, red.). De natuur was prachtig. Een paradijs. Ik kan me nog herinneren dat ik op een boomtak eens een piramide van vlinders zag in allerlei prachtige kleuren. Die kleuren zie ik in mijn dromen nog wel eens terug. Joekels van vlinders waren het, die als zachte pannenkoeken teder op elkaar lagen.
Ja, op de rubberplantages werd enorm gedronken. Punch, whisky, jenever met stromen tegelijk. Het waren The roaring twenties: veel feesten en partijen in de sociëteit. Het geflirt was er niet van de lucht. Soms kwam je met je glaasje sodawater een vertrek binnen en zag je daar als kind de mensen dingen doen die je maar beter niet had kunnen zien. Mijn moeder heeft dat perfect beschreven in Rubber‘. Door Johan de Meester en Gerard Rutten is haar roman naderhand verfilmd, maar die film is afschuwelijk! Het acteerwerk leek nergens naar en ze hadden het verhaal volledig verknipt.”
De film ‘Rubber’ naar het boek van Madelon Székely-Lulofs
Onzekerheid
In Boedapest verdienden Madelon en haar man de kost met het vertalen van Hongaarse romans. Laszlo Székely maakte eerst de ruwe Nederlandse vertaling, waarna zijn vrouw die herschreef en fatsoeneerde. Daarnaast vond Madelon nog tijd om te werken aan haar romans, zoals Koelie en De hongertocht. De schrijfster had een goed inzicht in de wereldpolitiek. Ze wist dat de oorlog zou uitbreken en het in Boedapest niet veilig zou zijn voor haar dochter Kotjil. Het gezin ging naar Nederland, maar Székely keerde, toen de Duitsers hier vaste voet aan de grond kregen, al snel terug naar Boedapest. Madelon bleef achter met Kotjil. Maud en haar zusje Christine zaten toen in Jersey, op een Engelse kostschool.
Maud:
“In 1938 kwam ik uiteindelijk terecht in Canada en daar ben ik tot 1947 gebleven. Laten we zeggen dat ik er een ‘oorlogsbaan’ had, meer mag ik er niet over zeggen. Jarenlang heb ik in onzekerheid verkeerd over het lot van mijn moeder. Ik wist niet of ze nog leefde. Haar vanuit Canada schrijven was te gevaarlijk. Alleen in het begin van de oorlog heb ik nog iets van haar gehoord. Ik woonde toen met mijn zusje Tineke samen in een appartement in Montreal. Op een dag kom ik thuis en ik zeg, met mijn hand nog op de deurknop: “Er ligt een brief van moeder, ik voel het.” “Ben je gek”, zegt Tineke, “dat kan toch niet.” Maar ja hoor. Een Amerikaanse vriendin van mijn moeder had de brief in die eerste oorlogsdagen nog uit Holland meegenomen en hem in Boston gepost. Amerika was toen nog niet in oorlog met Duitsland.
Mijn moeder schreef over de capitulatie van Nederland. Hoe ze ’s nachts zaten te sidderen onder de bombardementen. Ze woonde toen in Santpoort. Toen daar de mensen wegtrokken omdat de buurt in een gevaarlijke verdedigingslinie kwam te liggen, bleef mijn moeder er stiekem wonen. Heel gevaarlijk. Op dat moment was er een cellist van een Hongaars strijkkwartet bij haar ondergedoken. En ze had veel contacten met het verzet.
Na de oorlog heb ik meteen telefonisch contact met haar proberen te krijgen, maar dat wilde niet lukken. Tot er op een dag iemand naar me toekwam en zei: “Maudy, your mother is on the line.” Na negen jaar spraken we elkaar weer voor het eerst. De tranen stroomden over mijn wangen toen ik haar stem weer hoorde. Mijn Canadese collega’s werden steeds nerveuzer. “Bad news, Maudy, bad news?”
Verdriet
“Met de Veendam ging ik in 1947 terug naar Holland. Weer een schip in mijn leven. Ze hadden tegen me gezegd: ‘Wedden dat het regent als je in Nederland aankomt?’ Maar het was een prachtige septemberdag! Hoog vanaf hel schip, zag ik mijn moeder daar op de kade staan. Klein, mager, grijs geworden. God, wat was ze grijs geworden! Wat er dan door je heen gaat is onbeschrijflijk. Je wordt overspoeld door een immens verdriet om de tijd die voorbij is gegaan, om al die jaren die niet meer terug zijn te halen. Het is alsof je verdrinkt in je verleden.
Mijn stiefvader wilde na de bevrijding vanuit Boedapest naar Holland reizen. Twee dagen voordat hij op de trein zou stappen, is hij in Boedapest aan een hartaanval overleden. Alles bij elkaar genomen is hij de oorlog nog redelijk doorgekomen als jood Dat verdomde antisemitisme, ik ben het altijd weer tegengekomen. In Canada zelfs, dan stond er op de stranden in Winnipeg: ‘Dogs and Jews not allowed.’ Die borden hadden ze gewoon laten staan van vóór de oorlog.”
Mary Maud en haar moeder hadden na de bevrijding veel contact. Beider levens waren in rustiger vaarwater terecht gekomen. Mary Maud volgde een opleiding voor verpleegkundige in het Wilhelmina-Gasthuis in Amsterdam. Haar moeder, die in haar literaire werk de aansluiting met de nieuwe generatie miste, woonde net als haar dochter in Amsterdam en verdiende de kost met het schrijven van artikelen en interviews, onder meer voor De Margriet. Mary Maud:
“Eén verhaal kan ik me nog heel goed herinneren. Het was gebaseerd op iets dat ze had meegemaakt in de Beethovenstraat. Ze woonde daar toen. Ze stond daar een ei te bakken in de keuken toen erbuiten opeens een harde klap hoorbaar was. Twee auto’s die tegen elkaar knalden. Met de koekenpan in haar hand liep ze naar het raam. En ze laat dat ei per ongeluk van driehoog naar beneden vallen, boven op de hoed van een dame. Dat was het einde van haar Margrietverhaal. De lezers van de Margriet moesten bedenken hoe het verhaal verder zou gaan als de dame thuiskwam en haar hoed afzette. Een stortvloed van reacties was het resultaat.
Op zeker moment hebben we besloten dat mijn moeder bij mij zou intrekken. Ik woonde toen samen met mijn man en kinderen in Schaarsbergen. We zouden een huisje voor haar aan het onze laten bouwen, zodat ze helemaal op zichzelf kon zijn, maar er toch altijd iemand in de buurt was. Dat is er niet meer van gekomen. In een winkel in de Beethovenstraat werd ze opeens niet goed. De eigenaar van die winkel, die haar goed kende, heeft de dokter gewaarschuwd. Die heeft haar naar huis gebracht.
Zelf heeft ze nog de lift bediend en de deur opengemaakt. De dokter zei dat ze op de bank moest gaan liggen. Hij wilde haar bloeddruk meten. Ze nam het allemaal nogal rustig op. Ze was net bezig de dokter een mop te vertellen, toen ze ineens wegraakte, heel zachtjes, tussen twee woorden door. Een hartinfarct. Geen redden meer aan. Dat was in 1958.
Geen affiniteit
“De journalistiek heeft veel van haar gevergd. Je kunt wel zeggen dat dat werk haar dood is geweest. Ze was daarbij ook nog eens een tamelijk gedeprimeerde vrouw. Zo had geen enkele affiniteit meer met de naoorlogse literatuur. Bovendien was ze behoorlijk geknakt over hel feit dat haar lievelingsboek Tjoet Nja Din door de Nederlandse regering werd verboden. De roman kwam uit tijdens de politionele acties in Indonesië en ging over de Atjeh-oorlog, waarover ook nu nog steeds veel misverstanden bestaan.
Mijn moeder had de waarheid over die oorlog naar boven gehaald. Dat kon de regering nu net niet gebruiken Op school leerde je: de Atjeh-oorlog, van 1900-1902. Onzin. Hij duurde veel en veel langer en was veel heftiger dan wij denken. Na eerst enorm veel research te hebben gedaan, heeft mijn moeder dat beschreven in Tjoet Nja Din. Het verschijningsverbod was voor haar de genadeklap.
Ik kon goed met haar opschieten, we voelden elkaar aan. Jammer genoeg moest er eerst een oorlog overheen gaan voordat ik haar echt goed leerde kennen. We leken in ons denken veel op elkaar. Mijn moeder was een mooie vrouw. Als ik haar boeken lees moet ik vaak denken aan het telegram dat ze ontving toen bekend werd dat haar moeder het jappenkamp had overleefd en veilig in Australië zat. Ze was dan wel blind geworden in het kamp, maar voor de rest ongedeerd gebleven. Dat telegram luidde ‘De Ma leeft nog’ Ik schrijf die woorden wel eens op. Zo maar, voor mezelf.
Cees van Hoore sprak de dochter van Madelon Székely Lulofs op 2 maart 1992. Bovenstaand artikel verscheen destijds in licht gewijzigde vorm in het Leidsch Dagblad.