Stel je voor: je bent jarenlang gelukkig getrouwd met een lieve vrouw. Uit het huwelijk zijn schatten van kinderen geboren, aan materiële welvaart is geen gebrek. Je geluk lijkt volledig. Plotseling dreigt je wereld in te storten. Je komt erachter dat je vrouw eigenlijk een zeemeermin is die op zaterdag een vissenstaart krijgt. Hoe reageer je?
In 1491 circuleerde er in Antwerpen een reclamefolder waarin een pas gedrukt boek onder de speciale aandacht van potentiële kopers werd gebracht. De tekst van de folder luidde in het Nederlands van die tijd onder andere als volgt:
‘Een schoene ghenuechlicke ende seer vreemde hystorie van eenre vrouwen gheheeten Meluzyne ende van harer afcoemste ende gheslachte van haer voert ghecomen synde ende van harer alre wonderlike ende vrome wercken.’
Het is bekend wie voor deze anonieme reclamecampagne verantwoordelijk was. Aan het eind van het aangekondigde boek over Meluzine, dat in hetzelfde jaar werd gedrukt, noemt de boekdrukker zijn naam: Geraert Leeu. In de folder trekt deze zakenman alle registers van zijn retorische kunnen open, om bij zijn klanten de kooplust op te wekken. Wat hij te bieden heeft is een ‘prachtig’, ‘vermakelijk’, en vooral, gezien de inhoud, ‘vreemdsoortig’ boek. Dat maakt nieuwsgierig. Men zou nu kunnen veronderstellen dat het gaat om een verzonnen verhaal, om literaire fictie, ontsproten aan de fantasie van een begaafd schrijver. Maar niets is minder waar, althans volgens Geraert Leeu. Er is de drukker alles aangelegen om de inhoud van zijn boek nu juist als ‘waar gebeurd’ voor te stellen. Het gaat immers, zo zegt hij nadrukkelijk, over een ‘historie’, over de levensgeschiedenis van een vrouw die Meluzine heette en over de adellijke geslachten die van haar afstammen.
Half mens, half vis
Veel over de levensgeschiedenis van Meluzine leren we niet uit de folder. Leeu heeft echter als publiekslokkertje én als proeve van zijn illustratiekunst een houtsnede op de folder afgedrukt die ons meer vertelt dan de geschreven tekst zelf. Op de houtsnede wordt namelijk het meest dramatische moment uit het verhaal afgebeeld (zie afbeelding hieronder). Wat is er te zien?
Links zit een vrouw naakt in bad, alleen haar hoofd is bedekt met een lange Bourgondische puntmuts. Maar is het wel een vrouw? Haar bovenlichaam vertoont inderdaad alle kenmerken van de lieftallige sekse. Maar haar onderlichaam eindigt niet, zoals bij een aardse dame betaamt, in twee sierlijke benen maar… in een lange gekrulde staart. We zien een zeemeermin voor ons, half mens, half vis.
In het midden van de houtsnede staat een tweede figuur afgebeeld, een deftig geklede heer, die zijn handen ten hemel heft. Kennelijk heeft hij, glurend door een gaatje in de deur, de wonderlijke, maar bovenal afschrikwekkende gestalte van de vrouw ontdekt die – nota bene – zijn eigen echtgenote blijkt te zijn. De man is Remond, de held uit het verhaal. Hij is zojuist achter het geheim van zijn vrouw Meluzine gekomen. Ze verandert ’s zaterdags in een zeemeermin. Remond wendt zich na deze ontdekking vol ontzetting af en kijkt daarbij naar een ruiter die op het punt staat om weg te rijden. Het is zijn broer, de graaf van Foret, die hem ertoe gebracht heeft zijn vrouw te bespieden.
Oeroude verteltraditie
Het verhaal dat vertelt over de liefdesrelatie tussen een aardse sterveling en een zeemeermin reikt ver in de tijd terug. Volgens de Franse geleerde Jacques le Goff behoort het verhaal tot een oeroude, misschien Keltische verteltraditie die pas veel later werd opgetekend. De kern van het verhaal luidt aldus:
Een man ontmoet, meestal in de buurt van een rivier of een bron, een wonderlijke dame van buitengewone schoonheid. Hij wordt prompt verliefd en wil met haar trouwen. Zij is daartoe graag bereid, maar verbindt aan haar jawoord wel een bindende voorwaarde, een verbod. De aanstaande echtgenoot verklaart zich bereid zich aan de voorwaarde te zullen houden, zonder dat hij de reikwijdte van die belofte kan bevroeden.
In dit geval begon het allemaal al bij Meluzines vader. Deze vorst, weduwnaar geworden, ontmoette bij een bron een zingende jongedame. De man raakt volledig in haar ban en vraagt haar ten huwelijk. Zij neemt het aanzoek aan, maar verbindt daaraan een uiterst mysterieuze voorwaarde: de man mag haar nooit in het kraambed gadeslaan. De vorst zweert dat hij zich aan dit verbod zal houden, en het huwelijk wordt gesloten.
Meluzine
Na verloop van tijd baart de vrouw een drieling, drie wonderschone meisjes, van wie de oudste Meluzine wordt genoemd. De koning is verrukt, vergeet in zijn enthousiasme zijn belofte en begeeft zich met spoed naar de kraamkamer. Woedend over het feit dat haar echtgenoot zijn woord heeft gebroken, verlaat de vrouw haar echtgenoot. Haar drie dochters neemt ze mee. De echtgenoot blijft totaal ontredderd en geestelijk gebroken achter.
Twee tegengestelde werelden: enerzijds de rationele mensenwereld met een herkenbare sociale structuur en anderzijds een ‘andere wereld’ met een eigen, niet begrepen wetmatigheid, lijken met succes te kunnen integreren. Beide werelden vullen elkaar aan. Er is echter één probleem, een nadeeltje, niet noemenswaardig in vergelijking tot de voordelen… er rust op het huwelijk een taboe. De man moet een tegenprestatie leveren in de vorm van een onthouding. Hij moet beloven iets niet te zullen doen, zonder dat het hem duidelijk is waarom.
Voorwaarde voor een gelukkig huwelijk is voor de vorst, Meluzines vader, de acceptatie van een voor hem totaal onbegrijpelijk kijkverbod. Men zou dit verbod onzinnig kunnen noemen, maar het maakt deel uit van de bovenaardse identiteit van de vrouw, haar stukje ‘andere wereld’, dat zij in de ‘normale mensenwereld’ inbrengt en dat zij gerespecteerd wenst te zien. De vorst overtreedt het verbod. Met de uitroep ‘god zeghene die moeder ende die dochteren oeck’ betreedt hij de kraamkamer. Zijn motieven zijn edel. Maar toch heeft hij door het verbreken van zijn belofte zijn huwelijksgeluk voorgoed verspeeld.
Een serpent
Als Meluzine op latere leeftijd over deze achtergronden hoort, besluit ze samen met haar twee zusters haar vader te straffen, door hem in een berg op te sluiten. Als hun moeder dit verneemt, is ze furieus. Eerbied voor de vader, zelfs na een misstap, blijft een vereiste. De moeder spreekt een vloek over haar dochters uit. Wat Meluzine betreft: zij zal…
‘…alle saterdaghe… wesen een serpent vanden navel nederwaerts’.
Er is maar een mogelijkheid van de vloek te worden bevrijd. Voorwaarde is dat haar toekomstige echtgenoot haar nooit in deze gedaante zal aanschouwen. Dan pas zal ze als een gewone aardse vrouw sterven. Indien haar echtgenoot echter het kijktaboe overtreedt, zal ze tot de dag des oordeels betoverd blijven.
Waarom verandert Meluzine juist op zaterdag in een zeemeermin? Hangt die keuze van die dag misschien samen met de ‘Heksensabbath’ waarop – volgens middeleeuws bijgeloof – de heksen actief waren? Is Meluzine een soort heks, een duivels wijf? Of is ze een betoverd mensenkind, een ‘unerlöste Seele’? Zij lijkt een normale vrouw, maar na de vervloeking door haar moeder wordt haar bovennatuurlijke afkomst, die ze als het ware in de genen meedroeg, geactiveerd.
Het gaat hier niet om grote theologische dimensies, om ingrepen van God of de duivel. Het gaat om een kleinschalige familietragedie, om een ruzie binnen een gezin. Bovendien, niet God heft de vervloeking op, haar verlossing ligt in de handen van een medemens. Als haar echtgenoot zich aan het kijkverbod houdt, zal ze als een normale vrouw sterven en worden opgenomen in het heilsplan Gods. Dan ook vindt de door Meluzine zo vurig gewenste totale ‘integratie’ plaats.
Juist dit perspectief verbiedt ons om in Meluzine een soort ‘boze geest’ te willen zien. Dat katholieke theologen in de zestiende eeuw op minder humane wijze over Meluzine oordeelden, bewijst het feit dat het boek in de Zuidelijke Nederlanden door de bisschop op de index van verboden boeken werd geplaatst.
Huwelijk
Remond, de toekomstige echtgenoot van Meluzine, blijkt een echte ongeluksvogel. Tijdens een jachtpartij valt een schuimbekkend everzwijn zijn rijke oom aan in wiens gunst hij staat. Remond, niet bepaald de handigste, wil zijn beschermheer verdedigen, steekt in het wilde weg met zijn speer naar het zwijn, mist, en doorboort per ongeluk zijn oom. De man is op slag dood. Totaal ontdaan over zijn daad vlucht Remond weg van de plaats des onheils. De consequenties van zijn ongelukkige daad wenst hij niet onder ogen te zien: vluchtgedrag van een zwakkeling.
Bij toeval ontmoet hij daarna bij een fontein drie vrouwen. De mooiste van de drie (u raadt het al: Meluzine!) spreekt hem aan, waarbij blijkt dat ze, o wonder, alles over hem en zijn ongelukkige lot weet. Ze noemt hem zelfs bij zijn naam. Dankzij haar aanwijzingen weet hij zich uit zijn hachelijke situatie te redden. Hij moet, zo luidt haar raad, terugkeren naar zijn familieleden en net doen alsof hij van niets weet. Men zal denken dat het everzwijn zijn oom heeft gedood. De raad is slim maar niet bepaald nobel. Door zijn schuld te verdoezelen, wordt immers de doodslag tot een misdaad. Het stel trouwt, waarbij Remond de hieraan verbonden voorwaarde willig accepteert: hij zal zijn echtgenote nooit op zaterdag zien.
Het huwelijk tussen de twee is buitengewoon gelukkig. Meluzine pakt de zaken voortvarend aan, ze laat het ene kasteel na het andere bouwen. Haar vruchtbaarheid is groot: elk jaar wordt er een zoon geboren. Prachtige kinderen die als erfelijke belasting steeds een klein defectje vertonen: het ene kind heeft één rood en één paars oog, een ander heeft flaporen, weer een ander heeft ‘enen groten tandt die hem ut den monde stont meer dan enen duym verre’. Vooral de laatste, Godfried ’met de Tand’ genaamd, bleek buitengewoon sterk.
Terwijl zijn zoons uitgroeien tot machtige vorsten, leeft Remond in geluk en voorspoed. Nog nooit heeft hij zijn vrouw ’s zaterdags gezien. Hij heeft daar vrede mee, want zo was nu eenmaal de afspraak. Maar dan komt die fatale zaterdag, waarop zijn broer, de graaf van Foret, hem bezoekt. De graaf vraagt naar zijn schoonzuster, maar Meluzine is op die dag zoals gewoonlijk niet bereikbaar. De graaf blijft aandringen:
‘Mijn broeder waer is myn suster, doetse te voerschyne comen, ic heb se grote begherte te siene.’
Maar Remond herhaalt dat ze die dag ‘onledich’ is en dat zijn broer tot morgen moet wachten om haar te ontmoeten. Geërgerd begint de graaf te stoken… Of Remond bekend is met het gerucht dat Meluzine op zaterdag in overspel leeft. Remond is woedend over deze verdachtmaking, wil de waarheid weten en prikt met zijn zwaard een gat in de ijzeren deur waarachter zijn vrouw zich ophoudt. Dan volgt de hierboven besproken scène. Remond ziet door het gaatje zijn eigen echtgenote:
‘Sij sat in de cuype tot haren navele toe inder figueren van eenre schoonder vrouwen haar haar kammende ende vanden navele voorts neder waert so was sy inder formen van een groot serpents steert. Ende dien steert sloech seer lanc ende hendelic int water…’
Kijkverbod wordt zwijggebod
Remond wendt zich bedroefd af en realiseert zich dat hij zijn belofte heeft gebroken. Hij stopt het gaatje met was dicht en jaagt zijn broer, de aanstichter van het leed, van zijn landgoed. Weeklagend blijft hij achter. Maar is er echt iets gebeurd tussen de echtelieden? De volgende dag komt Meluzine in haar normale gestalte terug en doet alsof er niets aan de hand is: ze omarmt haar man. Liefde verzoent en overwint het mechanisme van het oude sprookjesmotief. De overtreding van het kijkverbod heeft voor Remond geen gevolgen, zolang hij over zijn ontdekking zwijgt. Het kijkverbod is veranderd in een zwijggebod.
De bom barst pas echt als de sterke Godfried ‘met de Tand’ zich op een dag aan zijn zachtmoedige broer vergrijpt, die monnik is geworden. Het klooster waarin deze zich heeft teruggetrokken, gaat door toedoen van de barbaarse Godfried in vlammen op. Remond, de vader, is buiten zichzelf van woede over deze daad en geeft Meluzine, de ‘duivelse’ zeemeermin, de schuld van het onmenselijke handelen van haar zoon. Publiekelijk scheldt hij haar uit voor ‘valsch serpent’. De ongelukkige Meluzine valt in onmacht, omdat ze inziet dat haar huwelijk, voorwaarde voor de bevrijding van de vloek, ten einde is. Ze verandert ter plaatse in een slang, krijgt vleugels en vliegt weg. Remond blijft met zijn twee jongste kinderen gebroken achter.
Boodschap
Wat kan de boodschap van dit middeleeuwse verhaal zijn geweest? Het gaat in wezen om een algemeen menselijk probleem: om de inhumane ontkenning van het menselijke in de ander. Redding van Meluzine zou mogelijk geweest zijn, indien Remond zijn eigen ‘gespletenheid’ in de beoordeling van goed en kwaad, manifest geworden in zijn laffe houding na het ongeluk met zijn oom, zou hebben ingezien en zo, gegroeid in zelfkennis, de ‘gespletenheid’ van zijn echtgenote, die deels mens, deels vis bleek te zijn, zou hebben geaccepteerd.
Het verhaal culmineert in de vraag die ons nog steeds bezighoudt: ‘Hoe ga ik om met mijn levensgeluk?’ Het gaat om een dilemma waarmee een ieder van ons op zijn tijd wordt geconfronteerd: Accepteer ik wel of niet het goede en het kwade, het positieve en het negatieve, niet alleen in mijzelf, maar ook in de ander? Eigen tekortkomingen en gebreken van anderen behoeven, mits op de juiste wijze verwerkt, geen onoverkomelijke hindernissen te vormen op onze weg naar het geluk. Integendeel, het zijn uitdagingen die tot verdieping van onze intermenselijke verhoudingen kunnen bijdragen.
Vandaar mijn conclusie: laten we in hemelsnaam zuinig zijn op onze handicaps.
Dit artikel is een verkorte weergave van de oratie, die de auteur op 14 april 1999 in de aula van de Universiteit van Amsterdam uitsprak bij de aanvaarding van het ambt van Bijzonder Hoogleraar in de Letterkunde van de Middeleeuwen, in het bijzonder van de Duitse.