Het was in de nasleep van de eerste kruistochten dat in de twaalfde eeuw een luguber funeraire rite werd toegepast om de stoffelijke resten van de in het Heilige Land gesneuvelde ridders naar hun geboortegrond te repatriëren. Deze al vlug omstreden methode die bij velen als gruwelijk en mensonterend werd beschouwd, zou de geschiedenis ingaan als de “Mos Teutonicus” (letterlijk: ‘Op Teutoonse wijze’), hiermee refererend aan de Duitse kruisvaarders die het procedé bedachten. Een kijk op een toch wel buitenissige praktijk:
De voorbode van een netelige kwestie

Een mogelijks alternatief dat geopperd werd was het balsemen van de lichamen, maar ook dat bleek algauw niet haalbaar te zijn. De balsemtechnieken die eertijds in het Oude Egypte gebruikt werden, waren door de middeleeuwers nog nauwelijks gekend en boden daarom al evenmin een oplossing voor het probleem.
Het antwoord op de patstelling
Hierop bedachten de Duitse kruisvaarders zelf een praktische, zij het morbide oplossing. Volgens hen kon de kwestie enkel verholpen worden door het vlees en de organen van de stoffelijke resten te verwijderen zodat alleen nog de botten overbleven. Die konden dan zonder gevaar voor mogelijke ziekten en op een vrij gemakkelijke wijze naar het thuisland van de gesneuvelde ridders verscheept worden.
Het idee werd bij gebrek aan een betere oplossing aanvaard en het keukenpersoneel en de beenhouwers die de enigen waren die enigszins vertrouwd waren met het behandelen en uitbenen van kadavers werden belast met de uitvoering ervan. Eerst moesten de ledematen afgehakt worden om daarna samen met de romp in een grote kuip gevuld met een mengsel van water en gearomatiseerde wijn gedurende verscheidene uren gekookt te worden tot het vlees van de botten viel. De smurrie van vleesresten en ingewanden werd weggegooid en enkel het hart werd in een met pekelwater gevulde aarden kruik of ander recipiënt bewaard om later samen met de beenderen aan de weduwe of familie van de overledene overhandigd te worden.
Het hele gebeuren was niet alleen tijdrovend maar ook nog vrij arbeidsintensief en wanneer er door de krijgsverrichtingen te veel doden waren durfde men zich al eens te beperken tot enkel het afkoken van de hand en voorarm die dan als een soort reliek aan de nabestaanden van de gesneuvelde werd overgemaakt.
De “Mos Teutonicus”-methode werd ook de daaropvolgende kruistochten nog toegepast. De meest bekende historische figuur die als één der laatsten het funerair procedé onderging was ongetwijfeld de

De pauselijke bul “De Sepulturis”
Hoewel de Katholieke Kerk aanvankelijk bij gebrek aan een beter alternatief het “Mos Teutonicus” als funerair procedé toestond, rezen in de loop der jaren bij de clerus toch vragen over de methode. Zo vond paus Nicolaas IV bij het begin van zijn pontificaat al dat het niet strookte met de christelijke leer om, voor welke reden dan ook, de lichamelijke eenheid en integriteit van een afgestorvene te schenden. Het was echter één van zijn latere opvolgers, paus Bonifacius VIII (1235-1303), die na hevige debatten tussen voor- en tegenstanders van het procedé eind 1299 met het uitvaardigen van de bul De Sepulturis (“Over de begrafenisrituelen”) het gebruik verbood om lijken in stukken te snijden en te koken om de beenderen nadien vrij van vlees te begraven in eigen land of streek.
Lees ook: Kruistochten (1095-1271) – Samenvatting, oorzaken, tijdlijn & gevolgen
…of: Hoe de dood uit het Westen verdween
Boek: Op, op, ten strijde, Jeruzalem bevrijden!