Het is een beeld dat op het netvlies blijft kleven. Een Chinese man van middelbare leeftijd verlaat in 1976 terneergeslagen een begraafplaats in Bejing, nadat hij geruime tijd vruchteloos heeft gezocht naar het graf van zijn vader die twintig jaar eerder is overleden. De naam van de vijftiger was Ma Wenchong en hij was net teruggekeerd uit een werkkamp in Shandong, waar hij twintig jaar gedwongen arbeid had verricht.
Als soldaat in het republikeinse leger van Tsjang Kāai Sjek werd hij gewantrouwd door het nieuwe communistische regime, dat in 1949 de macht in China had overgenomen en de nationalistische Kwomintang naar Taiwan had verdreven. Nadat zijn vader in maart 1955 was overleden werd Ma Wenchong gearresteerd, van spionage beschuldigd en naar een strafkolonie gestuurd. Toen hij twee decennia later in vrijheid werd gesteld, besloot hij het graf van zijn vader voor het eerst te gaan groeten. Tevergeefs. In een poging alle sporen van hun politieke tegenstanders uit te wissen hadden communistische functionarissen tijdens de Culturele Revolutie de grafstenen van hun Ć©chte en vermeende rivalen verwoest. Daarbij hadden ze ook de grafsteen van Ma Wenchongs vader, Ma Heng, niet gespaard.
Het verhaal van Ma Heng zou net als zijn grafsteen verloren zijn gegaan, als het niet als rode draad was gebruikt in het recentste boek van de Brits-Amerikaanse journalist en romanschrijver Adam Brookes, Breekbare lading. Ma Heng was 43 jaar oud en een vermaard expert van bronzen en stenen inscripties toen hij eind 1924 aan een team werd toegewezen dat de opdracht had om de kunstcollectie van de Verboden Stad in Peking (Beijing) te inventariseren. Onder de meer 1,2 miljoen objecten, die in hoofdzaak in de tweede helft van de achttiende eeuw door keizer Qianlong waren samengebracht, bevond zich Vroege sneeuw aan de rivier, een 3,5 meter lang, opgerold schilderij van meer dan een millennium oud, rijkelijk voorzien van keizerlijke zegels, dat de invallen van de Mongolen, de bestorming van het zomerpaleis (1860) en de Bokseropstand (1900) had overleefd.
De collectie omvatte niet enkel 7.000 delen van de boeddhistische Qianlong Tripitaka, meer dan 8.000 jaden objecten, in Jingdezhen gebakken uniek porseleinen vaatwerk en duizenden schilderijen, maar ook de tien zogenaamde āStenen Trommelsā ā brokken graniet van een kleine meter hoog en bij benadering 400 kilo zwaar, waarop 2.500 jaar oude Chinese inscripties waren aangebracht (van de 700 oorspronkelijke tekens waren er in Ma Hengs tijd nog 272 leesbaar). In september 1933, terwijl de spanningen tussen China en Japan hoog opliepen, werd Ma Heng directeur van het Paleismuseum. Japanse luchtaanvallen op Beijing werden in die tijd almaar waarschijnlijker. Daarom liet Ma Heng de hele collectie in 20.000 houten kisten, beveiligd met rijstkaf en stro, opbergen en via Nanjing dieper landinwaarts transporteren. Wat volgde waren jarenlange inspanningen om de kostbare objecten langs drie routes met vrachtwagens, treinen en schepen weg te voeren, op te slaan en te behoeden voor vocht, ongedierte en Japanse bommen. 16.727 kisten vonden hun weg naar Anshun, Angu (bij Leshan) en Emei. Het gros van de objecten overleefde de Chinees-Japanse Oorlog Ć©n de burgeroorlog tussen het Chinese Bevrijdingsleger en de Kwomintang, die het land tot 1949 verscheurde.
Onderzoek
Brookesā studie is vooral gebaseerd op de memoires van Na Chih-liang en Chuang Yen, twee van Ma Hengs trouwste medewerkers, en op het dagboek dat Ma Heng de laatste jaren van zijn leven bijhield. Die egodocumenten vulde hij aan met krantenartikelen (uit de āNorth China Heraldā, de āChina Weekly Review,ā de āSouth China Morning Postā en de āNew York Timesā) en een indrukwekkende reeks studies van vooraanstaande sinologen. Het is verre van evident om vandaag nog historische actoren te bevragen die de gebeurtenissen van een kleine eeuw geleden van dichtbij meemaakten. Met āde vele gesprekken met getuigenā, waar de achterflap vol lof naar verwijst, valt het dan ook erg goed mee ā in zijn dankwoord verwijst de auteur enkel naar een gesprek met Chuang Ling (de zoon van curator Chuang Yen) en met Suo Yuming, die als jonge collectiebeheerder een deel van de kunstvoorwerpen na de Tweede Wereldoorlog uit communistische handen wist te houden.
Niettemin reconstrueerde Brookes met Breekbare lading een interessante brok Aziatische geschiedenis, die wellicht voor het gros van de Chinese Ć©n Westerse lezers onbekend was. Het boek neemt de lezer mee door gebieden die door krijgsheren werden gecontroleerd, op stampende en stuiterende vaartuigen met ruimen vol kostbaarheden, naar boeddhistische tempels, langs de lichamen van zelfmoordenaars in de paleistuinen van Beijing, tot in de prestigieuze tentoonstellingsruimtes van Moskou en Taipei. Helaas focust Brookes zich in zijn boek sterk op een handvol ā weliswaar prachtige – werken, die elk een route lijken te symboliseren ā de Stenen Trommels werden via de noordelijke route weggebracht, Vroege sneeuw aan de rivier via de zuidelijke en de monnikskapkan uit de Mingperiode via de middelste route. Voor het overige heeft de lezer het raden naar de precieze inhoud van de duizenden kisten waar het hele boek uiteindelijk om draait.
Maakte de achttiende-eeuwse berkenbasten handboog van keizer Quianlong, 108 centimeter lang en afgezet met zwarte koehoorn, deel uit van de lading? De zijden textielrol, afkomstig uit de noordelijke Songdynastie (960-1127), waarop met inkt drie personen zijn afgebeeld die onder een dennenboom luisteren naar citermuziek? Of de weelderig gedecoreerde koperen kwadrant waarmee astronomen van keizer Kangxi (1662-1722) de hoogte van de hemellichamen bepaalden? Het zijn maar enkele stukken uit de collectie van het huidige Paleismuseum in Beijing. De lezer die op zoek ging naar een spannend en informatief verhaal vindt in Breekbare lading ongetwijfeld zijn gading ā maar wie een veelheid aan unieke kunsthistorische details hoopte te vinden, blijft na de lectuur van het boek wellicht wat op zijn honger zitten.
Taiwan
Slechts een beperkt aantal stukken die centraal staan in Brookes monografie bevindt zich momenteel nog op het Chinese vasteland. Nadat Tsjang Kāai Sjek (naar verluidt met 57.000 kilogram goud, een stapel gevoelige dossiers en een aantal kunstwerken) naar Taiwan was gevlucht, werden hem 2.972 kisten in drie transporten nagezonden. Zowel Vroege sneeuw aan de rivier als de monnikskapkan verhuisden zo van communistisch China naar een kleine tentoonstellingsruimte in Peikou, voor ze als pronkstukken in een gloednieuw museum in Taipei werden ondergebracht. De tien āStenen Trommelsā maakten deel uit van het derde transport, dat op het Chinese Nieuwjaarsfeest in januari 1949 de oversteek naar Taiwan moest maken. Onenigheid met morrende sjouwers, die op deze bijzondere dag een hoger loon eisten, zorgde ervoor dat slechts de helft van de kisten aan boord van het vrachtschip de Kunlun werd gehesen. De andere helft bleef achter op de kade. In zorgvuldig afgesloten kisten bevonden zich, onbewaakt maar van onschatbare cultuurhistorische waarde, de tien Stenen Trommels.
En hoe verging het Ma Heng, de ingetogen, gezagsgetrouwe, bijna zeventigjarige directeur van het Paleismuseum, die zich jarenlang had gewijd aan de inventarisatie en beveiliging van Chinaās kunstschatten? Zoals hij zich eerder aan het republikeinse regime had geconformeerd, zette hij na 1949 zijn pet in de richting van de communistische machthebbers. Aanvankelijk genoot hij nog hun vertrouwen ā in december 1951 vroegen communistische beleidsmakers hem om twee kostbare werken die zopas in een bankkluis waren ontdekt veilig naar Beijing te begeleiden. Kort daarna lanceerde Mao echter de Drie Anti-Campagne (tegen corruptie, verspilling en bureaucratisering). Ambtenaren werden gedwongen zelfkritiek te uiten. Die van Ma Heng ging klaarblijkelijk niet ver genoeg. Hij werd opgepakt, in een kaderschool opgesloten, psychisch mishandeld en uiteindelijk weer vrijgelaten. De bejaarde man stortte in. Hij werd depressief. Terugkerende koortsaanvallen werden met elektroshocktherapie behandeld. Een behandelende arts stelde longkanker vast. De behoeder van Chinaās patrimonium stierf in maart 1955, berooid, gekraakt en uitgespuwd. Hij werd net geen 74 jaar oud.