De intocht, 1 september 1638
We beginnen met de hond. Licht naar voren gebogen, maar met zijn kop omhooggericht naar de tamboer die zojuist zijn roffel heeft laten horen, staat hij woest te blaffen. Het is alsof hij de opwinding voelt die in de stad heerst en begrijpt dat de compagnie op het punt staat om te gaan marcheren. Vooralsnog is hij de enige.
Kapitein Frans Banninck Cocq geeft weliswaar het teken dat het tijd is om te vertrekken en ook Willem van Ruytenburch naast hem is klaar om te gaan, maar voor de rest maken de figuren om hen heen een weinig georganiseerde indruk. Ze lijken het tromgeroffel nauwelijks te horen. Een van de schutters is nog bezig met het laden van zijn musket, een ander inspecteert het mechaniek van zijn wapen. Anderen kijken naar hun lans of hun hellebaard. Rechts staan twee mannen met elkaar te praten, terwijl op de achtergrond enkele figuren om zich heen kijken. Het geheel maakt een wat vrijblijvende indruk. Links van de kapitein is een in wapenrusting uitgedoste jongen te zien en twee in rijke jurken geklede meisjes, waarvan het voorste een dode witte kip aan haar gordel heeft hangen. Wat verder naar links loopt een jongetje, hij draagt een helm en een enorme drinkhoorn voor zijn buik.

Het is een ongebruikelijk gezicht, maar het is ook een ongebruikelijke dag, althans, zo lijkt het schilderij te suggereren.
hij zijn macht.’
Normaal gesproken zouden de meeste mannen die zich hier bij de vaag op de achtergrond zichtbare stadspoort hebben verzameld, bezig zijn met hun dagelijkse werkzaamheden als koopman, makelaar of jurist. Maar in plaats van hun dagelijkse kleding van dure zwarte stof te dragen, hebben ze zich voor de gelegenheid uitgedost. De mannen van de compagnie – Banninck Cocq incluis – hebben vooral een ceremoniële functie. Vroeger hadden de schutterscompagnieën in tijden van oorlog een actieve rol gespeeld als het op de verdediging van de stad aankwam. Maar het vechten was in de loop der jaren meer en meer overgenomen door professionele huurlegers. En al kwamen de stedelijke schutters nog wel eens in actie als een crisissituatie daarom vroeg, het waren vooral gebeurtenissen van ceremoniële aard waarbij ze hun opwachting maakten.

Intocht van een vorstelijke nomade
Een van de gebeurtenissen die de Amsterdammers nog vers in het geheugen lagen en waarbij de schutters een prominente rol speelden, was het bezoek geweest van de Franse koninginmoeder Maria de’ Medici in september 1638. Die ontvangst was de gebeurtenis bij uitstek waarbij de stad en de schutters zich van hun beste kant wilden laten zien. Het openbare leven lag plat. Het was een ongekende eer voor Amsterdam dat iemand als Maria de’ Medici, de moeder van de koning van Frankrijk en schoonmoeder van de koningen van Spanje én Engeland, de stad bezocht. Iedereen was dan ook uitgelopen om een glimp van het hoge bezoek op te vangen. Al weken waren de voorbereidingen voor de ontvangst gaande.

Maria de’ Medici was 63 toen ze Amsterdam bezocht. Na een bewogen leven vol politieke verwikkelingen, leek het alsof ze zelf een van de machtigste vorsten van West-Europa was, die door het Amsterdamse stadsbestuur werd geëerd. Maar niets was minder waar. Haar man, koning Henri IV van Frankrijk, was in 1610 vermoord. Nadat zij enkele jaren als regentes had geregeerd, nam haar zoon Lodewijk XIII in 1615 plaats op de Franse troon. Al snel kwam het tot een breuk tussen moeder en zoon. In een strijd tussen kardinaal Richelieu, de belangrijkste adviseur van Lodewijk, en Maria, werd ze in 1630 beschuldigd van hoogverraad en uit Frankrijk verbannen. Sindsdien trok ze als een vorstelijke nomade door Europa. In de uiterst gevoelige relaties tussen de verschillende machten die al sinds de zestiende eeuw met elkaar in oorlog waren, had zij geprobeerd haar invloed te laten gelden, maar het diplomatieke koord waarop zij danste was uiterst dun. Haar verblijf aan het Habsburgse hof in Brussel – waar ze na haar verbanning koeltjes was ontvangen – was kostbaar en ging vergezeld van intriges. Hoewel ze op de hand was van de Habsburgers en de Spanjaarden, waren die vanwege diplomatieke druk uit Frankrijk gestopt haar te steunen. Maria trok verder, eerst naar Luik, maar al snel besloot ze om naar het noorden te gaan, naar de Republiek.
Het bezoek in 1638 was niet vrij van problemen. Stadhouder Frederik Hendrik aarzelde om in te gaan op Maria’s verzoek om te bemiddelen tussen haar en Frankrijk. De Republiek had onder zijn leiding immers een verbond gesloten met Frankrijk tégen de Spanjaarden, en door Maria ter wille te zijn, liep de Republiek de kans de goede verhoudingen met Frankrijk op het spel te zetten.
Dynastieke ambities

Alleen in Amsterdam dacht men daar anders over.