Het sneeuwde, de eerste keer dat ik in Sobibor kwam. Terwijl de wegen na iedere afslag smaller werden en op het laatst de zwaar besneeuwde boomtakken tegen het dak van de bus sloegen, raakte ik steeds stiller in mezelf gekeerd. Bij het uitstappen zakten mijn schoenen diep weg in de sneeuw en algauw maakte ik me druk over de natte en ijzige voeten die ik de rest van de reis zou houden, terwijl ik mezelf tegelijkertijd verafschuwde om deze gedachte, want ik kwam hier om mijn familie te herdenken.
Sobibor voelde als het einde van de wereld, een plek waar je over de rand van de aarde kon vallen. Er was niets dan stilte en bomen. Aan het begin van een asfaltpad stond een blokhut met daarin een museumpje. Via het asfaltpad kwam je op een ronde open plek met een zogenoemde asheuvel. Niets herinnerde aan die 170.000 mensen die hiernaartoe gesleept waren om in een gaskamer gepropt te worden. Niets herinnerde aan hun levens. Levens van jonge mensen met toekomstdromen, en levens van hen die te jong of te oud waren voor toekomstdromen. Hier had alleen de natuur zich over de slachtoffers ontfermd. Hoe dichter ik bij mijn geschiedenis kwam, hoe minder ik kon begrijpen dat dat allemaal echt gebeurd was.
Mijn ouders waren rond de twintig en hadden net verkering toen mijn vader medio 1942 moest onderduiken. Mijn moeder en haar beste vriendin verzorgden onderduikadressen voor hem. Zijn vader, mijn grootvader Mozes Manheim, geboren 3 juni 1882, was technisch tekenaar bij een ingenieursbureau in Amersfoort. Op de dag dat hij een oproep kreeg om te vertrekken, nam hij afscheid van iedereen in het kantoor met een handdruk en de woorden ‘Ik moet gaan’. Zijn baas, mede-eigenaar van dit bureau, bood hem een onderduikadres aan, evenals een van zijn collega’s. Maar, zo vertelden beiden mij meer dan vijftig jaar later, hij weigerde daar gebruik van te maken, want hij wilde niemand in gevaar brengen. Zijn vrouw, mijn grootmoeder Jettje Froukje Cohen, geboren 6 januari 1889, was verpleegster. Zij werkte met plezier en liet de opvoeding van haar zoon de eerste jaren over aan kindermeisjes. Zij had graag willen onderduiken, maar het is er niet van gekomen. Zo werden zij beiden begin november 1942 gedwongen hun huis in Amersfoort te verlaten en naar Amsterdam te verhuizen. Daar leefden ze op zeker drie verschillende adressen, steeds kleiner en met steeds minder privacy. Ze moesten hun woonruimte delen met vier andere, hun onbekende vrouwen, voordat ze op 20 juni 1943 bij de laatste grote razzia in Amsterdam werden opgepakt en naar Westerbork werden vervoerd. Op 13 juli 1943 gingen ze in Westerbork op transport, om op 16 juli 1943 aan te komen in Sobibor.
Mijn grootvader had drie broers en twee zussen; geen van hen overleefde de oorlog. Mijn grootmoeder had vier broers en een zus. Eén broer overleefde.
Toen mijn vader in mei 1945 terugkwam in Amersfoort en daar niemand meer aantrof, werd hij opgenomen in het gezin van mijn moeder. Een jaar later trouwden ze. In 1947 werd ik geboren en mijn broer volgde vier jaar later. Hoewel er thuis nooit werd gesproken over mijn grootouders of de andere familieleden, draag ik de namen van mijn in Sobibor omgebrachte grootmoeder, Jetje Froukje ‒ namen die ik met ere draag.
Gedenklaan
Vijf jaar na mijn eerste bezoek aan Sobibor werd in 2003 de Gedenklaan geopend. Deze Gedenklaan, langs de vermoedelijke weg die de slachtoffers hadden moeten gaan van de ontkleedplek naar de gaskamers, was een idee van Bildungswerk Stanisław Hantz in samenwerking met Doede Sijtsma van de provincie Gelderland en Marek Bem, directeur van het Museum Sobibor. Ik was indertijd meteen voor het idee gewonnen, maar besefte pas jaren later hoe groots het was, en dat het vooral kon worden uitgevoerd dankzij de betrokkenheid en standvastigheid van Marek Bem.
In Polen is het herdenken van gestorven geliefden niet beperkt tot Allerzielen, maar neemt het in het maatschappelijk leven een prominente plaats in. De kerkhoven, waar altijd uitbundig bloeiende bloemen staan, laten dat al van verre zien. Op de plekken van de voormalige vernietigingskampen wordt niet aan individuele herdenking gedaan. Hooguit worden er steden en dorpen genoemd waarvandaan de slachtoffers kwamen.
Miste ik bij mijn eerste bezoek aan Sobibor elke tastbare herinnering aan al die levens, nu werden aan de Gedenklaan bomen geplant, en voor iedere boom werd een natuursteen gelegd met namen van familie of geliefden, waarmee ze herdacht konden worden. In het museumpje werd een ladekast geplaatst waarin informatie over de genoemde personen kon worden achtergelaten ‒ een foto, een stamboom, een levensverhaal. Ik liet een steen plaatsen voor mijn grootouders.
Sinds in Sobibor stenen staan met daarop de namen van geliefden en vaak voorzien van een korte persoonlijke tekst, werd in die verstilde natuur pas écht zichtbaar en voelbaar wat daar is gebeurd. Dat mocht ik zelf ervaren, want als voorzitter van de Stichting Sobibor kwam ik meestal twee keer per jaar in Sobibor. Zo zag ik samen met mijn collega-bestuursleden het aantal stenen groeien en ervoer ik hoe helend een bezoek aan Sobibor bleek te zijn voor degenen die met ons meereisden om hun familie bij hun steen te herdenken. Ook mij gaf het altijd een troostend en bemoedigend gevoel om een steentje te leggen en een kaarsje te branden bij de steen voor de grootouders die ik nooit kon leren kennen.
Holocaust Memorial Day
En er is meer moois gebeurd. Op een dag dat Stichting Sobibor met een groep mensen een herdenkingsreis maakte, stonden in de synagoge van Włodawa onverwacht twee leerkrachten met een groep leerlingen ons op te wachten met het verzoek of ze met ons mee mochten naar Sobibor. We pasten ons programma aan en vertelden de leerlingen het levensverhaal van het tienjarige meisje Selly Andriesse, die op een steen wordt herdacht door haar niet-Joodse schoolvriendje. Het werd een aangrijpende gebeurtenis voor de leerlingen, hun leerkrachten, onze groep en onszelf. Met deze leerkrachten ontstond een sterke band en ieder jaar gingen zij met hun leerlingen met ons mee. Hetzelfde gold voor de leerlingen die, geïnspireerd door hun leerkrachten, zelf aan het werk gingen. Zij verzorgden ieder jaar een voordracht op het kampterrein voor onze groep en leverden prachtige werkstukken bij ons in over door hen verricht onderzoek. Ook gingen ze in gesprek met de op dat moment aanwezige nabestaanden, wat bij onze reisgenoten veelal leidde tot hoopvolle gedachten over deze nieuwe generatie, gedachten die ook werden uitgesproken.
Na enige tijd sloten meer scholen zich aan en werd de Poolse Holocaust Memorial Day – 19 april, de dag dat in 1943 de opstand in het getto van Warschau begon – een uiterst belangrijke en dankbaar stemmende dag. Zonder de Gedenklaan met de stenen die allemaal een persoonlijk verhaal tonen, zou dit nooit zo’n vlucht hebben kunnen nemen.
Demjanjuk
In 2009 was ik namens de Stichting Sobibor een van de begeleiders van de 27 Nederlandse medeaanklagers op het Demjanjuk-proces dat in München werd gehouden. Op de dag dat de getuigen Jules Schelvis, Thomas Blatt en Philip Bialowitz gehoord werden, drong opeens tot me door dat ik me in een en dezelfde ruimte bevond met drie personen die in Sobibor waren op het moment dat mijn grootouders daar arriveerden. Er ging een schok door mij heen. Mogelijk had Thomas Blatt hun kleding gesorteerd, had Philip Bialowitz het lange haar van mijn grootmoeder geknipt en had Ivan Demjanjuk de deur van de gaskamer gesloten. Ik versteende even. Nooit eerder had ik me zo dicht bij de geschiedenis van mijn grootouders gevoeld.
Hetzelfde overkwam mij toen ik de foto’s van Johann Niemann uit Sobibor voor het eerst onder ogen kreeg. Zo had het eruitgezien, de wapperende SS-vlaggen, de dorps ogende huisjes voor de bewakers, het mooie huis van de kampcommandant, de brandwachttoren.
Dit hadden mijn grootouders ook gezien ‒ als zij dat opmerkingsvermogen tenminste nog hadden na de uitputtende treinreis van 72 uur. Opnieuw werd de geschiedenis, míjn geschiedenis, voor even zichtbaar en invoelbaar.
~ Jetje Manheim
01.05.2017
Boek: Het Niemann Album – Foto’s van vernietigingskamp Sobibor
Bovenstaande fragment is afkomstig uit het boek Het Niemann Album, waarin de foto’s zijn gepubliceerd, met daarbij verschillende tekstuele bijdragen die de beelden in een historisch kader plaatsen. Samen vormen ze een belangrijke informatiebron over de onder de noemer Aktion Reinhardt aangeduide moord op circa 1,8 miljoen Joden in de dodenkampen Belzec, Sobibor en Treblinka.
Nog enkele afbeeldingen uit het Het Niemann Album:
Boek: Het Niemann Album – Foto’s van vernietigingskamp Sobibor