Het mysterieuze ontstaan van de Nieuwe Kerk

Wie nam het initiatief voor de bouw van de Nieuwe Kerk in Amsterdam?
13 minuten leestijd
De Nieuwe Kerk met de toren erachter die nooit gebouwd werd.
De Nieuwe Kerk met de toren erachter die nooit gebouwd werd.
Bij uitgeverij Prometheus verscheen oktober 2017 het boek De toren van de Gouden Eeuw. Een Hollandse strijd tussen gulden en God. Hierin vertelt bouwhistoricus Gabri van Tussenbroek het verhaal van de toren van Amsterdam. Als de Nieuwe Kerk na een brand weer moet worden opgebouwd, maakt burgemeester Willem Backer in 1645 ook plannen voor een toren van meer dan honderd meter hoog. Het wordt een conflict ’tussen koopman en dominee, tussen gulden en God’. Op Historiek een deel van het eerste hoofdstuk van het boek, over de vraag wie het initiatief nam voor de bouw van de Nieuwe Kerk.

‘Ende te tymmeren
een andere prochikercke’

Willem Backer was een man met aanzien. Hij was gefortuneerd en bezat macht omdat hij deel uitmaakte van de kleine bestuurlijke elite van de stad. Bovendien was hij een geleerd man. Als gepromoveerd jurist en rechtzinnig calvinist was hij iemand van het woord, gewend om goed te luisteren naar wat de dominees vertelden. Hij vergaarde zijn kennis over hoe de wereld in elkaar zat onder de kansel en in de studeerkamer. Waarschijnlijk had hij de stadsgeschiedenis van Johannes Pontanus uit 1611 gelezen, die door zijn leermeester aan de Latijnse school in 1614 in het Nederlands was vertaald. Zodoende wist hij meer over Amsterdam dan veel van zijn tijdgenoten. Maar over de vroegste geschiedenis van de stad wist hij weinig, bijna net zo weinig als generaties historici en oudheidkundigen na hem. Ook de geschiedenis van de Nieuwe Kerk zal hij slechts in grote lijnen hebben gekend. Amsterdam, de stad waar hij was geboren en waar hij ook zou sterven, was ontstaan na de grote overstromingen in de laatste decennia van de twaalfde eeuw en was voor het eerst genoemd in een oorkonde uit 1275. De plaats was inzet van strijd tussen de heren van Amstel en de graven van Holland, gevolgd door een gestage groei in de eerste jaren van de veertiende eeuw. Ergens tussen 1264 en 1275 moet iemand op het idee zijn gekomen om in de Amstel een dam te leggen, een dam die de nog jonge nederzetting voorspoed bracht. Mensen van beide kanten van de rivier konden elkaar op de Dam ontmoeten en er handel drijven met producten die van steeds verder weg kwamen. Die Dam zorgde er ook voor dat het zoute water van het IJ niet langer Amstelland in kon stromen. Tegelijk kon men het water uit het achterland een beetje opstuwen, als het peil in de rivier te laag dreigde te worden.

Willem Backer, door een onbekende schilder
Willem Backer, door een onbekende schilder
Vanaf de veertiende eeuw begon er steeds meer tekening te komen in de geschiedenis van de stad, zoveel was in de tijd van Willem Backer ook al wel bekend. De graven van Holland verloren langzaam hun greep op Amsterdam en de burgerij en het stadsbestuur kregen steeds meer te zeggen. Families begonnen de lakens uit te delen. Het dorp werd een stad. Achter de Nieuwendijk en de Warmoesstraat waren in de eerste helft van de veertiende eeuw de Voorburgwallen gegraven, enkele tientallen jaren later gevolgd door de Achterburgwallen. In 1387 was het rechtsgebied van Amsterdam vergroot en mochten er in een veel groter gebied huizen worden gebouwd. Maar of de Amsterdammers daar op dat moment ook al behoefte aan hadden is nog maar de vraag. Ze hadden moeite genoeg om hun voeten droog te houden. Sinds de Hollanders waren begonnen het veenlandschap in cultuur te brengen, was de bodem gaan zakken. Om de zo veel jaar moesten de erven en de straten worden opgehoogd om te voorkomen dat het water de huizen binnenliep.

Om een einde te maken aan de situatie waarbij iedereen voor zichzelf bouwde en zijn erf verhoogde, en om orde te scheppen in de ruimtelijke structuur van de stad, nam het stadsbestuur rond 1400 een aantal maatregelen. Er werden palen geslagen die de hoogte van de erven aangaven. Alle huizen, maar ook alle stegen en straten zouden voortaan een vastgestelde hoogte moeten hebben. Lager bouwen dan het vastgestelde niveau was dom omdat dan het water van je buurman je huis binnenliep, hoger bouwen was eenvoudigweg verboden.

De rooilijnen waaraan de huizen stonden werden gelijkgetrokken. Er kwamen bepalingen voor de breedtes van stegen en paden. Sommige nauwe stegen werden verbreed om er met een kar door te kunnen rijden en om goederen te kunnen verslepen. Straten werden geplaveid, onbebouwde erven moesten met een schutting worden afgesloten. Het op eigen houtje aanplempen van de kade aan het Damrak werd verboden en er kwamen regels voor het bouwen van huizen met stenen muren, die veel duurzamer en minder brandgevaarlijk waren dan de huizen van hout.

Een boomgaard bij de Dam

De Oude Kerk in Amsterdam, gezien vanaf de Oudezijds Voorburgwal
De Oude Kerk in Amsterdam, gezien vanaf de Oudezijds Voorburgwal
Amsterdam stond rond 1400 op een keerpunt. Niet alleen op het vlak van de ruimtelijke ordening voltrokken zich grote veranderingen, ook op religieus gebied deed zich een aardverschuiving voor. In 1380 beschikte de stad behalve over de Oude Kerk alleen nog maar over de Kapel ter Heilige Stede aan het Rokin en over de Onze Lieve Vrouwekapel aan de Nieuwendijk. In de vijftig jaar die volgden breidde het aantal kapellen in de stad echter uit van twee tot vijf, en de gasthuizen van één naar zes. En in diezelfde tijd schoot het aantal kloosters maar liefst omhoog van nul naar zestien! Een ongekende ontwikkeling, die het aanzien van de stad tot op de dag van vandaag heeft getekend. Maar een van de belangrijkste veranderingen in het Amsterdamse religieuze landschap was toch wel de stichting van de Nieuwe Kerk.

Brand in de Nieuwe Kerk, 1645
Brand in de Nieuwe Kerk, 1645

Wie de kerk had ontworpen en wie precies het initiatief heeft genomen tot de bouw was ook in de tijd van Willem Backer al een raadsel. Te fel waren de branden die herhaaldelijk de archieven overvielen, te lang geleden was de bouw toen ook al. Toch is er iemand die met een paar scherpe contouren uit de mist van die geschiedenis opduikt en die zeker bij de bouw van de nieuwe parochiekerk betrokken is geweest. Niet dat we precies weten wat hij heeft gedacht en wat hij allemaal heeft gedaan, maar de bronnen wijzen erop dat hij een rol heeft gespeeld bij de bouw. Zijn naam is Willem Eggertsz. Hij was een van de belangrijkste en machtigste mensen aan het hof van graaf Willem vi van Holland. Hij werd geboren in 1360, kort nadat aan de oostkant van de stad de Oudezijds Achterburgwal was gegraven en er werd nagedacht ook aan de westkant een achterburgwal te graven. Op dat moment bestond er in de stad al een stedelijk georganiseerde lakennijverheid en de Amsterdamse bierhandel speelde een internationale rol van betekenis.

Willem Eggert
Willem Eggert
Willem was de zoon van Jan Eggertsz, poorter van Amsterdam, die rond het midden van de veertiende eeuw met de labiele graaf Willem v van Holland in conflict kwam. Het conflict werd bijgelegd en Jan slaagde erin een bovengemiddeld vermogen op te bouwen.

Hij bezat landerijen in Amstelland, op Marken en in Westzaan. Nadat Jan in 1370 was gestorven en Willem wat later meerderjarig was geworden, diende hij een jaar als schepen van Amsterdam. Hij trouwde met Nelle, de dochter van Vechter Heynenzoon, en wist zijn bezit aanzienlijk uit te breiden. Net als zijn vader begaf Willem Eggertsz zich al jong in de hoogste kringen. Hij trad op als geldwisselaar en als financier, met name voor de graaf van Holland, die vanaf 1396 probeerde de gewesten Friesland en Groningen te veroveren. Daardoor zou de handelsroute naar Noord-Duitsland – die nu nog door zeerovers werd bezocht – misschien wat veiliger worden.

Aan het einde van Willems leven, in 1417, was Amsterdam hard op weg ‘de eerste onder de Hollandse steden’ in het Oostzeegebied te worden. Tijdens zijn leven had hij de Amstelstad zien veranderen. De handel in graan en textiel, wijn en haring had een hoge vlucht genomen, de ruimtelijke ordening van de stad was volkomen op de schop gegaan. Willem heeft het allemaal zien gebeuren en er ook zelf een niet onaanzienlijke bijdrage aan geleverd. Hij stond in nauw contact met de graaf, hertog Albrecht van Beieren, die in 1389 zijn geesteszieke broer Willem v opvolgde. Hertog Albrecht was erop uit zijn macht in Holland te versterken. Maar bij zijn ondernemingen was hij wel afhankelijk van zijn ambtenaren, van wie Willem Eggertsz een van de belangrijkste was.

Albrecht V van Beieren
Albrecht V van Beieren
Albrecht was redelijk succesvol en wist onder andere een tijdelijk einde te maken aan de Hoekse en Kabeljauwse twisten. Misschien wel daardoor kon Willem Eggertsz de vruchten plukken van zijn investeringen: de leningen die hij deed werden terugbetaald, soms in geld, maar soms ook in de vorm van een winstgevend ambt, waardoor Willem in staat was zijn kapitaal verder uit te bouwen.

Na de dood van hertog Albrecht in 1404 werd Eggertsz door graaf Willem VI aangesteld als schatmeester. Blijkbaar had hij zijn betrouwbaarheid in de jaren onder Albrecht meer dan bewezen. Eggertsz werd verantwoordelijk voor het innen van belastingen, het betalen van rekeningen en loon en het controleren van de rekeningen van de lagere ambtenaren. Maar een jaar later trad hij terug uit deze officiële betrekking. Het zou jaren duren voordat hij weer bij de graaf in dienst trad. Kan het zijn dat Willem zo druk was met de organisatie en financiering van de bouw van de Nieuwe Kerk, dat hij tussen 1405 en 1411 geen officiële ambten bekleedde?

Op 15 november 1408 erkende de Utrechtse bisschop de Nieuwe Kerk als tweede kerk waar Amsterdammers naartoe konden om de mis bij te wonen, waarbij hij zei dat hij de bouw van de kerk al eerder had toegestaan. Niet dat de kerk op dat moment al was voltooid, dat zou nog meer dan honderd jaar duren. Maar de bisschoppelijke brief wijst er wel op dat al eerder met de bouw moet zijn begonnen dan in 1408. Maar hoeveel eerder? Frederik iii van Blankenheim was in 1393 bisschop van Utrecht geworden, dus eerder lijkt hij zijn toezegging niet te kunnen hebben gedaan. Vijftien jaar is ook een erg lange tijd, dus de verwijzing van de bisschop naar zijn eerdere toezegging zal dan ook op een veel later tijdstip betrekking hebben gehad. Maar wanneer, dat is onbekend. Feit is alleen dat Willem Eggertsz vanaf 1405 een aantal jaar geen officieel ambt bekleedde, dat er rond die tijd ten noorden van de Dam een rij huizen stond en een boomgaard lag, dat Eggertsz op de zuidwesthoek van de Windmolenstraat en de steeg langs het latere Nieuwe Kerkhof een huis en erf bezat en dat de boomgaard volgens de overlevering door Willem Eggertsz zou zijn geschonken. En dat was de plaats waar de bouw van de Nieuwe Kerk begon.

n deze kaart, gemaakt door Frederik de Wit na 1688, zien we de 26 bolwerken die in de 17e eeuw werden aangelegd
Op deze kaart, gemaakt door Frederik de Wit na 1688, zien we de 26 bolwerken die in de 17e eeuw werden aangelegd
Voor de bouw van een kerk zijn aanzienlijke middelen nodig. Geld, mensen, materiaal. En kennis. Je moet weten hoe je fundamenten legt, hoe je de plattegrond uitzet, hoe je moet bouwen en hoe je ervoor zorgt dat het gebouw ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd zoals je het had bedacht. Iemand moet een ontwerp maken, iemand moet leiding geven aan de bouwvakkers. Je moet grondwerkers vinden die de putten voor de fundamenten kunnen graven. Daarbij moeten die putten droog worden gehouden, omdat je onder water nou eenmaal niet kon werken, in Amsterdam een probleem van de eerste orde. Vervolgens heb je hout nodig, heel veel hout, om in de grond te slaan, zodat er een goed fundament ontstaat. Daarna zijn de metselaars aan de beurt. En die hebben stenen nodig. Die moet je ergens vandaan laten komen, omdat er in Amsterdam geen klei voorhanden is en er dus ook geen stenen kunnen worden gebakken. Maar daarmee ben je er nog niet. Je moet natuursteen kopen, voor de zuilen en de kapitelen, voor de bekleding van de buitenkant van de kerk en voor de vensters. Die natuursteen komt van ver, uit de buurt van Brussel, want de Hollandse bodem levert geen natuursteen. Die stukken steen moeten vervolgens op maat worden gemaakt, het liefst aan de groeve. Daardoor herken je slechte stukken steen direct en hoef je geen materiaal te vervoeren dat later slechts als afval dient. Naarmate het werk wat hoger wordt, moet je steigers gaan bouwen. Je hebt gereedschappen nodig, een kraan om materiaal naar boven te hijsen. Je moet een administratie bijhouden, brieven schrijven, je hebt een netwerk nodig. Je moet de financiën in de gaten houden en de planning. Voortdurend moet erop worden gelet of er nog wel voldoende bouwmaterialen aanwezig zijn. Want als er te weinig is, kunnen de metselaars niet verder, en loop je het gevaar dat je ze moet betalen zonder dat ze iets kunnen uitvoeren, of dat ze naar een ander bouwproject gaan waar wél kan worden gewerkt. Zie later dan maar weer andere metselaars te vinden.

De gotische architectuur vereist dat je op de grond al weet hoe het gebouw er twintig meter hoger zal uitzien. Daarom moet je vooruitdenken en een goede kennis van de meetkunde hebben. Je moet van tevoren bepalen waar eventuele traptorens moeten komen, zodat je straks, als het gebouw klaar is en de steigers en kranen zijn weggehaald, ook de daken kunt bereiken. Ook moet je alvast voorbereidingen treffen voor het moment dat het gebouw al aanzienlijke vormen heeft aangenomen. Je moet straks een kapconstructie op het gebouw zetten, en ook daarvoor moet hout worden ingekocht en zijn er specialisten nodig die zo’n grote kap op zo’n hoogte kunnen vervaardigen. Er zijn leien nodig om het dak mee te dekken, loodgieters, glazenmakers, mortelmakers, smeden.

Rutger van Kampen

Bekwame bouwmeesters, die ruime ervaring hadden met de bouw van stenen kerken, waren schaars. Grote bouwloodsen waren in de veertiende eeuw te vinden in Utrecht, Xanten. Ook Luik, Aken, Mechelen en Antwerpen waren belangrijke centra van creativiteit. Tussen lage huizen verrezen daar reusachtige kathedralen. Amsterdam stond daar ver vanaf. Toch was het niet onmogelijk om een prestigieus kerkgebouw neer te zetten zonder dat men daar zelf eerder ervaring mee had opgedaan. In Kampen en ’s-Hertogenbosch werkte men immers ook aan dergelijke bouwwerken, en de meesters die daar verantwoordelijk waren voor het ontwerp en de bouw hielden doorgaans wel tijd over om ook in andere steden opdrachten aan te nemen. Door hun nauwe contacten met de steenhandel wisten zij ervoor te zorgen dat de benodigde steen kant-en-klaar op de bouwwerf werd afgeleverd.

‘De dagelijkse voortgang van de bouw lieten deze bouwmeesters meestal over aan een medewerker, de parleerder, die over een vaste bouwploeg beschikte’

Middeleeuwse bouwmeesters sloten een contract met de kerkmeesters, maakten afspraken over hoe vaak ze op de bouw aanwezig zouden zijn en over de betaling. Ook werd vastgelegd wie de bouwmaterialen zou bestellen en wie voor het gereedschap zou zorgen. De dagelijkse voortgang van de bouw lieten deze bouwmeesters meestal over aan een medewerker, de parleerder, die over een vaste bouwploeg beschikte en die al dan niet samenwerkte met particuliere aannemers.

Evenmin als we weten of Willem Eggertsz zich daadwerkelijk met de organisatie van de bouw van de Nieuwe Kerk heeft beziggehouden, kennen we de naam van de ontwerper. Maar we kunnen wel enkele kenmerken aanwijzen in de plattegrond van het koor, die ook in andere Nederlandse kerken zijn te vinden. In de tweede helft van de veertiende eeuw werden er in de noordelijke Nederlanden tientallen gotische kerken gebouwd. Oudere kerken kregen nieuwe, ruime koorpartijen. Voor de bouw van die koorpartijen waren verschillende oplossingen mogelijk en elke kerk die in die periode werd gebouwd is dan ook uniek. Toch zijn er enkele basisconcepten te onderscheiden die samen telkens een groep vormen. Het omgangskoor van de Nieuwe Kerk kan zodoende worden vergeleken met de kerken van Kampen, Haarlem, Zutphen, Harderwijk en Leiden.

Bovenkerk in Kampen
Bovenkerk in Kampen
Over de schepper van het ontwerp tasten we zoals gezegd in het duister, maar er is één persoon die in aanmerking komt als mogelijke ontwerper: Rutger van Kampen. Deze Rutger van Kampen was loodsmeester van de Sint-Nicolaas of Bovenkerk van Kampen. Oorspronkelijk kwam hij waarschijnlijk uit Keulen en mogelijk was hij de zoon van de bouwmeester van de Keulse Dom. In 1369 tekende Rutger een contract voor het leven als werkmeester van de Bovenkerk in Kampen, maar het stond hem vrij om ook andere bouwprojecten aan te nemen. Er zijn sterke aanwijzingen dat Rutger van Kampen nog in leven was toen men in Amsterdam met de bouw van de Nieuwe Kerk begon. Hij was een van de weinigen die in staat waren een ontwerp te maken voor zo’n enorm bouwwerk als de Nieuwe Kerk. Bovendien weten we dat Rutger aan de Leidse Pieterskerk heeft gewerkt en het koor van dat gebouw vertoont wel heel veel overeenkomsten met het koor van de Nieuwe Kerk in Amsterdam, wat overigens ook geldt voor de Kampense Bovenkerk. De kerk in Amsterdam werd alleen veel rijker uitgevoerd. In plaats van rond, werden de pijlers in Amsterdam kunstig geprofileerd. Veel meer dan in andere stadskerken werd in Amsterdam beeldhouwwerk toegepast, in de vorm van kraagstenen en rozetten. En aan de buitenkant werd het gebouw van baksteen en hout met natuursteen bekleed, waardoor het leek alsof de hele kerk uit natuursteen bestond.

In de tijd dat in Holland de grote middeleeuwse stadskerken werden gebouwd, moeten er duizenden schepen geladen met natuursteen uit de omgeving van Brussel naar het noorden zijn gevaren. Ieder kerkbestuur dat zoals het Amsterdamse, een kerk van enig aanzien wilde bouwen, gebruikte voor de zuilen en voor de bekleding natuursteen, tot aan Alkmaar en Medemblik toe, waar natuursteen net zoiets vreemds is als baksteen in een woestijn. Steenhandelaren uit Brussel hadden de mogelijkheden van de Noord-Nederlandse bouwmarkt al snel begrepen. De vraag uit het noorden was enorm en in het zuiden was nu eenmaal de steen voorhanden die men in het noorden zo graag wilde hebben. Ook bestond in het zuiden veel meer ervaring in de omgang met natuursteen dan in het drassige noorden.

De toren van de Gouden Eeuw
 
Dankzij de werkverdeling en de verregaande prefabricage van natuursteen had de laatmiddeleeuwse bouwwereld een bijna industrieel karakter. Om ondanks alle kosten toch relatief goedkoop en efficiënt te kunnen bouwen, begon men uit het zuiden kant-en-klaar bewerkte steen te verkopen. Wie in het noorden een kerk wilde bouwen, bestelde stenen die al waren voorbewerkt in de vorm van pijleronderdelen. Die onderdelen hoefden dan alleen nog maar op de plaats van bestemming volgens de meegeleverde aanwijzingen in elkaar te worden gezet. Natuurlijk mochten die onderdelen niet al te ingewikkeld zijn, want dat vergrootte de kans dat het mis zou gaan. Wat die pijlers betreft, die waren daarom over het algemeen rond. Wilde je gecompliceerdere vormen, dan was je eigenlijk wel verplicht om een aantal steenhouwers in te huren die op de bouwplaats zelf de ruw aangekochte steen in de juiste vorm hakten. Waarschijnlijk is het ook in Amsterdam zo gegaan.

0
Reageren?x
×