Als inkomen en vermogen erg ongelijk onder mensen zijn verdeeld, zullen velen dat instinctief afkeuren. Het wordt ten minste voor een deel als onrechtvaardig ervaren. Maar is die ongelijke verdeling wel zo slecht? En als dat al zo zou zijn: waarom dan?
‘Eerlijk zullen we alles delen, ik een beetje meer dan jij’. Het is een bekend grapje dat wel wordt uitgehaald met een zin in het Sinterklaaslied ‘Zie de maan schijnt door de bomen’. Kinderen begrijpen onmiddellijk: ik een beetje meer dan jij is niet eerlijk. Geen wonder dat erg ongelijke verdeling van inkomen en vermogen ook door volwassenen bijna automatisch als minimaal ten dele onrechtvaardig wordt beschouwd.
Het kan trouwens een stuk hoogdravender worden geformuleerd. Zo is er wel op gewezen dat (grote) economische ongelijkheid in strijd is met een van de belangrijkste documenten van de Franse Revolutie, namelijk de in augustus 1789 door de Assemblée constituante (Grondwetgevende vergadering) vastgestelde ‘Verklaring van de rechten van de mens en van de burger’. Grote economische ongelijkheid zou op gespannen voet staan met artikel 1 van die verklaring:
De mensen worden vrij en met gelijke rechten geboren en blijven dit. Maatschappelijke verschillen kunnen slechts op het algemeen welzijn worden gebaseerd.
De vraag is dan of economische ongelijkheid bijdraagt aan ‘het algemeen welzijn’. Dat lijkt in hoofdzaak een moreel vraagstuk en daarmee een politieke kwestie.
Ingebakken in de markteconomie
Met zijn boek Kapitaal in de 21ste eeuw wierp de Franse econoom Thomas Piketty zich in 2013 in elk geval op als groot pleitbezorger van minder economische ongelijkheid tussen mensen. Hij liet zien wat er gebeurt als het rendement op kapitaal (r) groter is dan het percentage waarmee de economie groeit (g) (als formule: r>g). In de vele eeuwen die achter ons liggen, was r inderdaad bijna altijd groter dan g. Dan, schreef Piketty, ‘genereert het kapitalisme automatisch arbitraire en onhoudbare ongelijkheden’. ‘Arbitrair’ en ‘onhoudbaar’. Dat riekt sterk naar een politieke mening en dat is het ook. Piketty pleitte in zijn boek voor het zwaarder belasten van het vermogen van de rijken.
Toch noteerde hij ook dat economische ongelijkheid ‘niet noodzakelijkerwijs op zichzelf slecht is’. “De hamvraag”, schreef hij, “is uit te maken of ongelijkheid gerechtvaardigd is, of er redenen voor zijn.” Aan een slecht werkende markteconomie – gebreken die verholpen moeten worden – weet hij ongelijkheid in elk geval niet. “Integendeel, hoe perfecter de kapitaalmarkt (in de ogen van de econoom), des te waarschijnlijker dat r groter is dan g.” Ofwel: economische ongelijkheid is ingebakken in de markteconomie.
Een aanvulling daarop zien we in het eveneens al eerder genoemde boek The Invisible Hand van de Utrechtse historicus Bas van Bavel. Hij beschrijft daarin de oude markteconomieën in Irak (500-1100), Noord- en Midden-Italië (1000-1500) en de Lage Landen (1100-1800). Die vertonen allemaal dezelfde ontwikkelingsgang. Eerst is er een periode van sociale bewegingen/revolte die zogeheten ‘factormarkten’ (voor de productiefactoren land, arbeid en kapitaal) tot ontwikkeling brengt, vervolgens zien we dominante markten en economische groei, waarna er steeds grotere economische ongelijkheid ontstaat en tot slot neergang van de economie.
In verband met economische ongelijkheid rept Van Bavel niet over Piketty’s formule r>g, al schrijft hij wel dat de werking van de oude factormarkten bevorderlijk was voor groeiende economische ongelijkheid. Daarnaast beschrijft hij ook hoe de elites in Irak, Noord- en Midden-Italië en de Lage Landen met behulp van hun politieke macht de markten steeds meer naar hun hand zetten, ze gebruikten in hun eigen voordeel, met toenemende ongelijkheid en tot slot economische neergang als gevolg. Ook Van Bavel beoordeelt ongelijkheid in de verdeling van inkomen en vooral vermogen dus negatief: het leidt tot neergang van de economie.
Daarmee hebben we het morele terrein verlaten en krijgen we economische grond onder de voeten. Publicaties waarin om puur economische redenen wordt geargumenteerd tegen erg ongelijke verdeling van inkomen en vermogen zijn er meer.
Bezien we eerst twee beschouwingen van de bekende Duitse socioloog Wolfgang Streeck. In 2011 luidde hij de noodklok. De diepe recessie na de kredietcrisis van 2008 en ‘de bijna-ineenstorting van de openbare financiën’ beschouwde hij als ‘manifestatie van een fundamentele onderliggende spanning in de politiek-economische configuratie van hoogontwikkelde kapitalistische samenlevingen’. Hij noemde economische ongelijkheid niet letterlijk, maar had het wel over het…
…verdelingsconflict tussen een werkende klasse die vraagt om baanzekerheid en een groter aandeel in het nationaal inkomen van hun land, en een kapitalistische klasse die streeft naar het maximaliseren van het rendement op zijn kapitaal.
De situatie was volgens Streeck ernstig, hij noemde ‘een blijvende verzoening tussen sociale en economische stabiliteit in kapitalistische democratieën (…) een utopisch project’. Mooi maar kansloos dus.
Het ‘einde van het kapitalisme’
In 2014 ging de Duitse auteur nog een forse stap verder. Hij zag ‘drie neerwaartse trends in economische groei, sociale gelijkheid en financiële stabiliteit’. Expliciet onderstreepte hij als een van de volgens hem ergste maatschappelijke ziekteverschijnselen ‘de trend naar almaar toenemende ongelijkheid’ van ‘zowel inkomens als vermogens’. Met dat alles loopt het kapitalisme op zijn eind, betoogde hij. Het kapitalisme…
…staat voor zijn Götterdämmerung (ondergang van de bestaande orde, red.) (…) al ben ik me ervan bewust hoe vaak het kapitalisme in het verleden al dood is verklaard.
Streeck voorzag overigens geen spectaculaire ineenstorting met een daverende klap, al was het maar omdat ‘de massa’s stevig in de greep lijken van consumentisme’, terwijl ‘collectieve actie en collectieve organisatie grondig uit de mode zijn’. Het ‘einde van het kapitalisme’ zag hij daarom eerder voor zich ‘als een proces dan als een gebeurtenis’.
Minder alarmistisch, maar wel doortrokken van bezorgdheid waren de afgelopen tien jaar enkele andere publicaties die inzoomden op de (mogelijke) economische gevolgen van erg ongelijke inkomens- en vermogensverdeling. Dat waren geen geschriften van geharnaste revolutionairen, maar ze kwamen uit in dit verband volkomen onverdachte hoek.
Zo leverden drie stafmedewerkers van het Internationale Monetaire Fonds (IMF) in 2014 een studie af naar ongelijkheid, economische groei en herverdeling van geld via belastingheffing. Dat valt alleen al op omdat het IMF er door critici wel van is beticht met name rond de eeuwwisseling een flink partijtje te hebben meegezongen in het neoliberale koor dat marktwerking huizenhoog prees. In deze studie is daarvan geen sprake. De onderzoekers signaleren dat grote economische ongelijkheid schadelijk kan zijn voor economische groei. Omgekeerd concluderen ze dat gematigde herverdeling van geld via belastingheffing juist een positief effect heeft op die groei.
Eveneens in 2014 kwam de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) met een rapport over economische ongelijkheid in Nederland. De auteurs vermeden te oordelen of het op dat punt in Nederland wel goed zit of juist niet: “Of de huidige economische ongelijkheid in Nederland te groot of te klein is, is een politiek oordeel.” Wel gaven ze een handige samenvatting van de internationale economische literatuur tot dan toe over economische ongelijkheid en de mogelijke effecten daarvan.
Laten we daaruit allereerst een aardige Amerikaanse anekdote halen waarmee WRR-medewerker Robert Went zijn bijdrage aan het rapport begon. Die gaat over een bezoek dat vakbondsleider Walter Reuther in 1958 bracht aan een nieuwe, geautomatiseerde autofabriek van Ford. De fabrieksmanager vroeg of Reuther zich geen zorgen maakte hoe hij de hypermoderne machines vakbondscontributie kon laten betalen. Reuthers gevatte antwoord:
De vraag die bij mij opkwam, is hoe je straks auto’s gaat verkopen aan deze machines.
Reuther doelde op de zogeheten effectieve vraag in de economie. Die komen we ook tegen in genoemd overzicht in het WRR-rapport over de internationale literatuur over economische ongelijkheid. De WRR-auteurs lieten zien dat economische ongelijkheid volgens die literatuur kan leiden tot het afremmen van de economische groei. Om te beginnen steekt de rijk(st)e toplaag bij grote ongelijkheid meer geld in profijtelijke investeringen, waardoor dat geld niet beschikbaar is voor consumptieve bestedingen. Dat drukt de effectieve vraag naar goederen en diensten en dus de economische groei.
Verder zullen mensen onderaan de geldpiramide geneigd zijn leningen aan te gaan om zich te redden. De rente en aflossing die moeten worden betaald verminderen de consumptieve uitgaven en daarmee de economische groei. Ook is bij grote economische ongelijkheid minder geld beschikbaar voor onder meer onderwijs en gezondheid, wat de toename van ‘human capital’ drukt en daarmee de economie eveneens afremt. Tot slot leidt economische ongelijkheid ertoe dat de rijke top geld steekt in lobby’s om de bestaande situatie in stand te houden. Daardoor blijven dus de economisch remmende factoren gehandhaafd en wordt de economische groei beperkt.
Onderconsumptie, onderinvesteringen
In juli 2022 rapporteerde een ambtelijke onderzoekersgroep onder aanvoering van Laura van Geest (bestuursvoorzitter Autoriteit Financiële Markten) over de verdeling van vermogen in Nederland. Die lag behoorlijk scheef, aldus het rapport, maar, schreven de onderzoekers, ‘wetenschappelijk (objectief) (is niet) vast te stellen wanneer de vermogensverdeling nu precies te scheef is’. Maar ze merkten ook op:
Een te hoge concentratie van vermogen en een te scheve economische verdeling heeft evenwel negatieve effecten op de economie en de maatschappij als geheel.
Een pagina verder werden ze wat betreft de economische effecten concreter: “Vermogensconcentratie leidt tot onderconsumptie, onderinvesteringen en marktmacht van bepaalde bedrijven en daarmee uiteindelijk tot minder economische groei”. Net als in het WRR-rapport ging het niet om een eigen stellingname van de onderzoekers, maar trokken ze deze conclusie uit de internationale economische literatuur. Wel voor eigen rekening namen ze de conclusie dat het Nederlandse belastingstelsel de scheefheid van de vermogensverdeling bevordert doordat de belastingdruk op arbeid een stuk groter is dan die op vermogen – overigens een al eeuwenoud verschijnsel.
Of daaraan wel of niet iets gedaan gaat worden, en zo ja wat, is uiteraard een politieke aangelegenheid en die ligt in de toekomst bovendien. Dat zijn twee goede redenen om daarover hier te zwijgen. Historiek gaat immers over het verleden, al viel er, ten bate van een goed overzicht, in deze serie niet aan te ontkomen ook soms nog zeer jonge geschiedenis even te bekijken.
Andere afleveringen in deze serie:
Bronnen ▼
-Interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO): Licht uit, spot aan: de vermogensverdeling (Den Haag, juli 2022).
-Jonathan D. Ostry, Andrew Berg, Charalambos G. Tsangarides: Redistribution, Inequality and Growth (Staff Discussion Note, International Monetary Fund, April 2014).
-Thomas Piketty: Le Capital au XXIe Siècle (Paris 2013).
-Wolfgang Streeck: The Crisis of Democratic Capitalism (in: New Left Review 71, September-October 2011).
-Wolfgang Streeck: How will Capitalism end? (in: New Left Review 87, May-June 2014).
-Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid: Hoe ongelijk is Nederland? Een verkenning van de ontwikkeling en gevolgen van economische ongelijkheid (Amsterdam 2014).