Ooggetuigen van 17 mei 1940, toen ook de strijd in Zeeland werd opgegeven

Collectief dagboek van de meidagen
16 minuten leestijd
Een Duitse mitrailleurploeg bij de prikkeldraadversperring van de Zanddijkstelling.
Een Duitse mitrailleurploeg bij de prikkeldraadversperring van de Zanddijkstelling in Zeeland. (Publiek domein - Gemeentearchief Vlissingen -wiki)
In de vroege ochtend van 10 mei 1940 werd de argeloos slapende bevolking van Nederland opgeschrikt door het angstaanjagende geluid van bommenwerpers, afweergeschut, explosies en mitrailleurvuur. Voor de meesten duurde het even voor het besef doordrong dat ze in een oorlog betrokken waren geraakt, maar er waren er ook die onmiddellijk begrepen wat hen te wachten stond. In de dagen die volgden legden velen vast wat hen overkwam: soldaten, huisvrouwen, artsen, journalisten, scholieren, predikanten, boeren en ministers. Hun verbijstering, angst, opwinding, verdriet, gelatenheid, afschuw en woede – opgetekend in dagboeken, brieven en herinneringen – brengen ons dichter bij de oorlog dan enige andere geschiedschrijving. Voor het boek De meidagen van 1940 verzamelde historicus Luuc Kooijmans talloze egodocumenten en componeerde zo een collectief dagboek van de meidagen van 1940. Op Historiek een aantal getuigenverslagen van 17 mei 1940, toen onder meer de laatste strijd werd beslecht door het bombardement op Middelburg.

Vrijdag 17 mei 1940

Vrijdagmorgen kwam een ziekenauto, die bracht me naar een Kriegslazaret in Arnhem, direct op de operatietafel, een kapje op en alle leed was op dat moment vergeten. Toen ik bijkwam lag ik in een bed met twee gipsbenen, mijn hoofd in verband en op mijn schouder een grote dot watten met pleisters vastgezet. We lagen met vijf Hollanders en de rest allemaal SS-troepen van de Leibstandarte Adolf Hitler.
Korporaal Eduard Wiesell, zwaargewond in een noodhospitaal in Renkum

Troepen Duitschers in de stad, veel zware wagens, veel soldaten. Ze gedragen zich behoorlijk. Voor hoelang? Duitsche pantserwagens rijden door onze straat, we zijn er kapot van.
Mevrouw de Bruijn-Barends, Amsterdam

Overal die Duitsers met hun zelfvoldane manieren of ze een Godegevallig werk hebben verricht. Gelukkig nemen de mensen niet veel notitie van de Duitsers. Alleen straatjongens ziet men wel eens met Duitsers praten. In de stad zijn biljetten aangeplakt van de Duitse bevelhebber, dat werklozen moeten komen om de puinen op te ruimen.’
Onderwijzer Wisse, Rotterdam

Ontvang rapport van hulpexpedities naar Rotterdam. Woensdagavond was de brandweer met motorspuit aangekomen. Het was moeilijk leiding te vinden. Mannen zijn gaan blussen bij de Bijenkorf, samen met de Amsterdamse brandweer.’
Burgemeester Ter Pelkwijk, Utrecht

Rotterdam na het bombardement
Rotterdam na het bombardement

Kort daarop kwamen eenige jonge meisjes om oud linnen, kleeding, beddegoed enz. voor de Rotterdamsche vluchtelingen. Ik verzocht ze ’s middags terug te komen en toen heb ik met Fräulein al mijn kasten en kisten eens nagekeken. Ik heb heel veel uit mijn ouders inboedel en den inhoud van linnenkasten bewaard en de oogst was dus groot. Een jong meisje kwam het halen. De familie van haar ouders woonden allemaal in Rotterdam. Er waren er bij die alles hadden verloren, behalve hetgeen ze aan hadden. Zij nam het linnen mee, ’s middags kwam een jongmensch met een kar voor de kleeren, kussens, sloopen en handdoeken. ’s Middags kreeg ik ook bezoek van mijn nieuwe buurvrouw, die ik weken geleden bezocht had, waarop echter geen tegenbezoek was gevolgd. Ik had den indruk dat zij mijn gezindheid niet vertrouwde of het woonen van een Duitsche in ons huis en ik wist ook niets van haar af en verdacht haar ervan NSB-er te zijn. We scheidden als de beste vrienden.’
Hermine Moquette, Den Haag

Om 12 uur in stad. Schoenenwinkels overstelpend druk: niet binnen te komen. Vast stof gekocht voor winter, wat garen enz. Langzamerhand alles weer betrekkelijk gewoon. Maar iedereen vol van oorlog, bezetting, enz. Tallooze zelfmoorden, niet alleen Joden. Algemeene critiek op Koningin en bewondering voor Duitsche maatregelen, tevredenheid over houding. Mogen weer tot laat op straat, moeten wel verduisteren. Mogen niet meer luisteren naar buitenlandse stations. Contrôle lijkt me echter moeilijk.’
Ambtenares Carolina van Erp Taalman Kip, Den Haag

De Telegraaf op 17 mei 1940. Bron: Delpher
De Telegraaf op 17 mei 1940. Bron: Delpher

Vele voorschriften worden gegeven door Duitschers, doch geen onaangename, allen te begrijpen. Alle leden van onze familie, voor zoover in gevaar geweest er goed afgekomen. Na een week van beperkte vrijheid van beweging des avonds, nu alle beperkingen opgeheven. Café’s bioscopen enz. alles normaal geopend. Jan en Nel op bezoek. Veel verhalen en weer gelachen.’
Anoniem Amsterdams dagboek

Je vader ging vandaag per tandem naar Utrecht, we mogen voor particuliere doeleinden niet meer autorijden. De Duitsers blijven correct, de kinderen zitten met de snelvuurkanonnen te spelen en zijn zeer geïnteresseerd in militaire zaken, aan welke belangstelling de Duitsers tegemoet komen.’
Jaap Burger, Dordrecht

Nu mag geen druppel benzine meer worden gebruikt, dus alleen hoogst noodzakelijk verkeer. Vandaag is men begonnen met het rondroepen van familieberichten van soldaten enz. De Nederlandse schepen schijnen in Engeland te zijn aangekomen. Prins Bernhard staat aan het hoofd van de troepen, die in Zeeland vechten. Ik kan me blijkbaar nog steeds niet de ernst van de tijd voorstellen, aangezien ik me hetzelfde voel als voor de oorlog. Alleen dwalen mijn gedachten hinderlijk af. Heb nu wel een enkele vlaag van woede en timmerlust en verslagenheid. Nog steeds niets bekend van de jongens, net nog soms een droom. Ik smijt alle Duitse berichten af en walg van de Duitse smarten en “kindersprookjes”. Ze weten alles en verliezen nooit. Och arme.’
Piet Bremer, op Texel

Ik zou en moest de volgende dag naar Dordt. Met een boordevolle koffer, met bovenop jassen en een zware tas in mijn linkerhand, steeg ik om 10 uur op mijn zadel, wel gemutst, eindelijk ’t begeerde doel te bereiken, deze Vrijdag nog. Eerst wiebelde ik hevig, doch dit wende al spoedig. Dwars door Hollands weilanden peddelde ik, steeds dichter zou ik Dordt naderen. Zoeterwoude, Berkel, Zoetermeer en al die liefelijke dorpjes karde ik voorbij, slechts denkend hoe ik ’t thuis aan zou treffen. Bij Rotterdam, waar ik niet door mocht, bekroop me even de angst terug te moeten, want, zei men, de overzetveren gaan niet. En een klein ogenblik dacht ik dat ik toch vandaag niet thuis zou komen. Vragen, vragen. In Hillegaarsberg wees me zelfs iemand over Vlaardingen en Den Briel. Ik had werkelijk moeite niet in lachen uit te barsten.

Eindelijk, eindelijk arriveerde ik dan bij ’t Kralingse veer. ’t Ging gelukkig nog en dolblij stond ik spoedig op IJselmonde. Fietsen, trappen maar, jongens. Mijn linkerarm was stram van die vervelende tas. Hoe dichter ik de Zwijndrechtse brug naderde des te banger werd ik. In Rijsoord even aanleggen, voor een glas gekookte melk en boterham. En toen de laatste eindjes, die inderdaad loodzwaar wogen. Van verre stond daar de Dordtse Dom, in alle pracht en praal, als voorheen. Doch nu wapperde een witte vlag op de toren. Mijn ogen keken scherp en loerden tussen alle huizen. Ach neen, mijn kleine huis kon ik natuurlijk niet ontdekken. De pont legde aan, O God! Ik was weer op Dordtse bodem. Wat een zalig gevoel!

Mijn hart begon ernstig te kloppen. Wat was ik bang. Langs de kerk reed ik, over ’t Begijnhof, ontdekte een uitgebrande schoenwinkel en fietste door. Echter had ik geen moed regelrecht naar huis te gaan. En ik besloot eerst te informeren bij den dokter. Helaas, de goeie man was er niet. Twee juffrouwen stappen plots op me toe en vragen: “bent u de juffrouw uit Leiden?” “Ja, ja, is er wat gebeurd? Waar is m’n moeder?” Lieve help, ik wou hun woorden uit hun mond trekken. En toen hoorde ik ’t hele verhaal van m’n lieve mam, die juist deze dag naar Leiden was.’
Studente Geertje Roubos, vanuit Leiden op weg naar haar ouders in Dordrecht

Mei 1940 - Door Nederlanders opgeblazen brug bij Maastricht (cc - Bundesarchiv)
Mei 1940 – Door Nederlanders opgeblazen brug bij Maastricht (cc – Bundesarchiv)

De meeste mensen hier, weten nu nog niet of hun familie nog leeft of niet. ’t 13de regiment van de Limburgers heeft zich bijzonder onderscheiden en dus zullen er ook wel erg veel daarvan gesneuveld zijn.’
Leonie Dieteren-Meyer, Sittard

Even voorbij Oegstgeest lagen twee touringcars uitgebrand langs de grote verkeersweg. Op een tiental meters afstand zag ik 26 vers gedolven graven van Hollandsche soldaten die de dood hadden gevonden, toen een paar bommen van een vijandelijke duikbommenwerper de autobussen troffen.’
Kees Tetteroo, per fiets vanuit Schipluiden op weg naar de Beemster

De negentien bovengenoemde Nederlandse militairen sneuvelden in de stellingen die waren gelegen tussen de Heimersteinselaan en de Levendaalseweg. Werden daar op 17 Mei 1940 gevonden in het stellinggedeelte gelegen aan het bospad dat vanuit Noordwestelijke richting op de Noordkant van de Heimersteinselaan uitkomt. Zij droegen allen nog hun tuniek en zijn gesneuveld pl.m. 14.00 uur in de middag van 13 Mei 1940 toen hun stelling werd overmeesterd door de Duitsers die handgranaten in de stelling gooiden. De bovengenoemde gesneuvelden zijn begraven in het tweede gedeelte van het 3e Hollandse graf op het Grebbekerkhof op 17 Mei 1940.

Na-oorlogse herdenking op het Militair ereveld Grebbeberg, 1950
Na-oorlogse herdenking op het Militair ereveld Grebbeberg, 1950 (CC0 – Nationaal Archief – wiki)

De twaalf bovengenoemde Nederlandse militairen zijn gesneuveld in de middag van 12 Mei 1940 in de aanval onder leiding van de majoor Jacometti op het Noordelijke gedeelte van de roggeakker die is gelegen tussen de straatweg en de Heimersteinselaan ten Oosten van de dierentuin. De gesneuvelden werden gevonden in het pl.m. 60 cm hoge roggegewas ongeveer midden op de akker. Op 17 Mei 1940 daar gevonden door een bergingsploeg van het Arnhemse Rode Kruis nadat de akker door Pioniers was vrijgegeven voor het bergen van gesneuvelden, dit in verband met de eventuele aanwezigheid van landmijnen. Op dezelfde dag begraven in het 4e Hollandse graf in het eerste gedeelte.’
Rapport van de begravingen op het Grebbekerkhof in Rhenen

Van Henk nog niets. Vanmorgen was ik erg ongerust; nadat er vanavond weer niets met de post was, ben ik opeens erg gerust geworden. Pas daarmee op! Je begrijpt niet, dat het allemaal weer goed zou kunnen worden – zou mogen worden. Vandaag heb ik weinig officieels gedaan; Daudet gelezen. Het is bijzonder mooi, maar wat zal ik zeggen… Vanavond hoorde ik door de radio twee gedichten van Gezelle. Het trof me erg, maar – het andere blijft. Vanavond heb ik weer eens buiten gelopen in de stilte, maar – aan alle plaatsen zitten de vreselijke herinneringen verbonden, en wat het ergste is: je draagt ze in je mee. Wat moet het vreselijk zijn, lang oorlog te hebben. Deze vijf dagen (stel dat het daarbij blijft) drukken al een stempel op mijn hele leven. Ach God, als ik het mocht beslissen, zou ik zeggen: laat het Leven maar ophouden. Alles is zo geschonden, het kan niet meer goed worden. En onze arme kinderen… Ach, laat één ogenblik de harmonie in de sterrenwereld verbroken worden, laat één ster tegen de aarde botsen, en de sterren zullen voortaan nooit meer ontwijd worden. God, het leven zou zo mooi kunnen zijn – maar het is voor altijd, altijd geschonden.’
Anonieme scholier, 18 jaar, omgeving Leiden

Zooeven Dr. Van den Borg begraven, alles zeer eenvoudig op Crooswijk, waar het een druk heen en weer rijden was. Terwijl de Heer Van den Toorn (de begrafenisondernemer) bij Portielje was om over de begrafenis van Dr. Van den Borg te spreken is zijn heele zaak weggebombardeerd, zodat dit bezoek misschien zijn behoud is geweest. Rob van den Borg vertelde, dat in Amsterdam al minstens 200 gevallen van suicidium waren voorgekomen; hij zelf had er als assistent in het ziekenhuis wel 100 menschen de maag gespoeld; ook veel niet-Joden, bijvoorbeeld prof. Bonger en zijn vrouw, hebben zich van kant gemaakt. Prof. Noordenbos (die als anti-Duitsch bekend stond) is met zijn assistenten uit zijn kliniek gezet, waar nu de Duitschers werken.’
Huisarts Hitzerus Mees, Rotterdam

De spanning wordt steeds erger, aan onze familieleden denken we haast niet meer. Daar is de oorlog al voorbij. Hoeveel menschenlevens het heeft gekost? Misschien ook van ónze geliefden? Wij denken er vluchtig aan, om ons zelf heen woedt nu de oorlog. Wij hooren het dreunen der kanonnen in Vlissingen en Breskens. In onze tuin graven de soldaten een diepe kuil, onder de vruchtboomen. In onze schuilkelder worden steeds weer verbeteringen aangebracht. Levensmiddelen, kussens, dekens. Wie weet wat ons boven het hoofd hangt. We leven met gesloten luiken, de planten zijn in de tuin gezet. Wanneer wij moeten vluchten, kunnen zíj tenminste blijven leven. ’s Avonds, als de schemer valt, staan we wat op de stoep of proberen te lezen. De angst, de levensangst of doodsangst, heeft ons in haar greep. Steeds is het hier vol met Fransche troepen. Het is dus waarschijnlijk dat de wegen gebombardeerd zullen worden.

Nederlandse helm uit de Tweede Wereldoorlog (CC BY-SA 4.0 - wiki)
Nederlandse helm uit de Tweede Wereldoorlog, gevonden in Middelburg na de capitulatie in mei 1940 (CC BY-SA 4.0 – wiki)

Om 5 uur kwam de Fransche kapitein binnen en wenkte Frans naar buiten. Wat zou er zijn? Hij raadde ons aan te vluchten naar een boerderij, ter wille van de kinderen. En dan wel zoo gauw mogelijk. Haastig maakten we onze kinderen wakker, kleedden hen aan en ook ons kleine baasje werd aangekleed en met een capeje om voor op vaders fiets gezet. Ik had de koffer met het allernoodigste, onze belangrijke dingen, de rugzak met zilver en papieren. En wij verlieten het huis. Zouden wij het terugzien? Zou het kapot worden geschoten? Wij fietsten weg in den vroegen lentemorgen en kwamen om half zes op de boerderij aan, waar we heel hartelijk ontvangen werden. Heel aardige menschen. Het was daar zoo vredig en rustig, geen denderende auto’s, maar een koerende duif, een hoog-zingende kanarie, een paar zacht-bulkende kalven en knorrende varkens. Ook de menschen waren rustig, lang niet zoo bang als wij, zij hadden hun huis al vol met vluchtelingen. We kregen stroo in de schuur, we aten mee aan hun tafel en voelden de klemmende angst al iets van ons afvallen.’
Mevrouw Oort-de Groot, Oostburg

De stad is ongeveer uitgestorven. De meeste winkels zijn gesloten. In het modehuis “Old England”, Lange Delft, kan ik mij, als laatste klant, gelukkig nog van een paar Van Heusens collars voorzien, en de oudste bediende van kapper Julianus op de Markt scheert mij vlug en met vaste hand. Bomscherven kletteren neer en het geschiet is vrijwel ononderbroken. Ik gebruik een kleine pauze om naar het Stadhuis te rennen.’
M.W.G van der Veur, gemeentesecretaris Middelburg

Om ongeveer half twee begon het bombardement op Middelburg. Wij zaten bijeen, samen met de familie waar we waren ingekwartierd, toen plotseling een fluitend geluid klonk. De vensterglazen braken; vervolgens een hevig lawaai, waarop we in paniek de gang in holden: een van de eerste bommen had het huis naast ons getroffen. De bewoners daarvan, waren ’s morgens al “gevlucht”, doch de twee aldaar ingekwartierde SDOA-ers waren er nog. Het huis viel totaal ineen. Doch de twee jongens kwamen er zonder letsel af. Ons huis werd daardoor eveneens zeer zwaar getroffen: de bovenverdieping en het achterhuis waren geheel vernield. Het regende kalk en stof en de waterleiding begon te lekken. Verder grote ravage. Ook wij bleven allen ongedeerd. Door de achtertuin verlieten wij ons eens zo gastvrije kwartier, lopend over kalk, dakpannen en glas. De familie ging naar kennissen in de Nadorstweg.

Inmiddels waren velen van ons de stad uitgevlucht, naar Domburg, Veere en andere plaatsen. Ik bleef omdat ik vreesde, dat na Middelburg de andere steden op Walcheren wel eens een beurt zouden krijgen en ik hetzelfde dan weer zou moeten meemaken. Ik begaf mij, steeds dekking zoekend, naar buiten en heb eerst bij een geit in diens schuur gelegen, aan de rand van de stad. Dit werd mij echter te gevaarlijk en daarop ben ik onder een heg in een weiland gaan liggen. Er lag een deken in mijn nabijheid, die ik onder mijn hoofd legde, waarna ik de rest van de bomaanval daar heb afgewacht en gezien. Het weer was schitterend.

Om ongeveer vijf uur hingen de nog overgebleven bewoners witte vlaggen uit hun huizen, in navolging van het officiële voorbeeld, waarop de vliegtuigen hun beschavingswerk beëindigden.

’s Avonds hebben wij met vier man bij een alleenwonende dame gegeten; haar man was ook militair. Ik heb ’s nachts in een willekeurig huis geslapen met nog enkele andere militairen. Wij hebben alles keurig opgeruimd achtergelaten. Ik liet daar mijn koffer achter, voorzien van mijn adres.’
Henk Romers, leerling van de SDOA, de school voor dienstplichtige onderofficieren-administrateur in Middelburg

Vrijdag de dag van Middelburgs verwoesting. Alles is overgegeven. Dat doet zo zeer. ’s Middags werd er veel en hard geschoten. Vliegtuigen scheerden heel laag over Middelburg, vier kilometer van Koudekerke, en lieten hun bommen vallen, op veel plaatsen brak er brand uit. O Middelburg toch onze oude hoofdstad. Vijftien doden. De mensen waren met pamfletten gewaarschuwd. Ieder die enigszins kon moest de stad verlaten.

Om 4 uur toen we naar de wei gingen, de koeien liepen voor Oom Joost in de Waterhoek, stegen dikke rookwolken en vlammen naar boven. De vlag prijkte nog op ’t Stadhuis. ’s Avonds als het donker was, zijn we nog even gaan kijken in ’t stoofweitje eigenlijk mochten we niet meer na 8 uur op straat lopen. Wat was het een erg gezicht, een grote vuurzee. We zagen toen ’t Stadhuis en de Lange Jan in vlammen opgaan. De lucht was helemaal rood gekleurd. Een schouwspel om nooit te vergeten. Hoe zou Middelburg met al z’n mooie oude gebouwen er uitzien als we het weerzien? Oh die dingen waar je zo machteloos tegen over staat. Dat dit zo moet gebeuren en hoe zou het met al de inwoners zijn?

Gezicht op de verwoeste Abdij vanaf de stadhuistoren.
Gezicht op de verwoeste Abdij vanaf de stadhuistoren van Middelburg. (CC BY-SA 4.0 – Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed – wiki)

Tegen de avond heeft Middelburg het opgegeven. Direct verlieten alle Fransen ons dorp. De kerels die hun leven geven voor ons, een vreemd land. Ze zijn naar Vlissingen vertrokken. Misschien zijn ze nog op tijd geweest om met de boot over te varen. Veel zullen te laat gekomen zijn want de Duitsers kwamen over de Sloedam en de Vlissingseweg en de Fransen liepen in de val eer ze aan de overkant konden komen. Het betekende ook dat wij vanaf nu bezet waren en niet meer vrij, maar onder Duits beheer.’
Marie Verhage, Koudekerke

Onder hevige bombardementen had de terugtocht plaats. De Fransche autoriteiten en soldaten waren verbeten op de Hollandsche troepen en al wat Hollander was. Ze keken de bewoners verbeten en met minachting aan.’
Marinus Wandel ziet in Oostburg de Fransen terugtrekken

Middelburg is plat gebombardeerd, vertellen ze, en brandt aan alle kanten, om de haven van Vlissingen brandt het. Walcheren schijnt zich overgegeven te hebben. Het wordt mij even te machtig, wat een ellende en ontreddering; wat blijft er over van ons mooie eiland? Het is een prachtige stille maannacht en bedroefd denk ik aan de enorme tegenstelling tusschen de vredige natuur en deze helsche oorlog.’
Janke Terwal, de geëvacueerde directrice van het gasthuis in Middelburg

Zojuist horen we dat Middelburg gebombardeerd is, op de zelfde wijze als Rotterdam, systematies en grondig. De mooie kern van de oude stad is totaal vernietigd. De resten van een roemrijk verleden zijn nu ook verdwenen. Die resten, die nu stompen geworden zijn, klagen aan.’
Schilderes Jeane van Groenendaal, Roermond

Van alle kanten teekenden zich de silhouetten van naderende Duitsche gevechtswagens af. Daar reed ik als gevangene in mijn eigen gemeente. Nooit heb ik een chauffeur zoo vinnig hard gecommandeerd: Gerade aus, rechts, links.’
Carel van Woelderen, burgemeester van Vlissingen, wordt door een Oberstleutnant opgehaald en in een gevechtswagen meegevoerd naar het stadhuis

Eerste krant weer verschenen! Vol leugens laster en hatelijkheden. Echte moffenkrant.’
Scholier Hette de Jong, Maastricht

En dan die ellendige fascistische commandant Mussert, die onze jongens een andere kant heen commandeerde toen de Duitsers kwamen en beweerde dat ’t onze Franse vrienden waren. Wat een mispunt van een vent. Geen wonder dan ook dat ze geloot hebben wie hem een kogel zou geven. Tergend de advertentie van z’n broer Ir. Mussert, dat hij gestorven was voor de plicht van z’n vaderland. Bah, wat een huichelaars!’
Studente Geertje Roubos, Dordrecht

Anton Mussert
Anton Mussert
Toch geloof ik nooit dat de Duitsers zo stom zullen zijn Ir Mussert naar voren te schuiven. Welk volk kan nu verraders respecteren. Reeds voor de oorlog vond ik de leiding uitermate stom, om te zeggen dat men bij een inval van Duitsland met de handen over elkaar zou staan. Mochten zij de macht toebedeeld krijgen dan is innerlijk verzet van de bevolking zeker.

Ik zou Zondag eens een razzia in mijn bibliotheek moeten houden, want die is niet bepaald Kosjer, ik kan er echter niet toe komen, er zit zo iets misselijks in, om je als intellectueel van je materiaal te ontdoen.’
Jaap Burger, Dordrecht

We zijn vandaag precies een week krijgsgevangene. Om half vijf (Hollandse tijd), worden wij gewekt. Het gerucht doet de ronde, dat we vandaag naar huis zouden gaan. Tegen negen uur worden we weer met ongeveer duizend man in een goederentrein gestouwd. We vertrekken van Dorsten en passeren Hannover, Dortmund, Bielefeld. De trein vordert slecht.

In mijn wagon zijn vijftig man geladen. De deuren zijn gesloten. Twee kleine luikjes, een vooraan en een achteraan dienen voor de frissche lucht en enkele bevoorrechten kunnen naar buiten kijken. De bodem van de wagon is bedekt met een dikke laag cementstof en daarop zitten, liggen of staan wij, omdat er geen ruimte genoeg is voor ieder.

Ikzelf zit gehurkt, met mijn rug tegen de wand der wagon. Af en toe moet onze gevangenentrein stoppen voor een of ander sein en dan is er gelegenheid voor enkele mensen per wagon, om een dringende behoefte te doen. Zo rijden en stoppen we de gehele nacht door. Verschillende jongens dutten door de vermoeienissen in, zo goed en zo kwaad dat kan.

Komen we ’s nachts in Berlijn aan. Onze bestemming was elders onbekend dus moesten we terug. We passeerden tenslotte Stettin en belanden 9 uur ’s morgens in Stargard.

We zijn allen gebroken door het schudden en het ongemakkelijke en langdurige verblijf in de wagons. Vies en goor zien we eruit door de cementstof. Precies 24 uur heeft dit reisje geduurd.

Na een mars van een uur, belanden we in een groot kamp (een Stalag). Een dubbele rij prikkeldraad moet er voor zorgen, dat wij niet kunnen uitbreken.’ Krijgsgevangene sergeant Klaas Kaspers, weggevoerd uit Dorsten

De meidagen van 1940 - Luuc Kooijmans
De meidagen van 1940 – Luuc Kooijmans
Lieve Ouders. Het is nu tien dagen geleden dat ik in Baarn door Vader en Moeder naar de trein werd gebracht. Toen dachten wij nog dat het intrekken der verloven slechts een voorzorgsmaatregel was zooals reeds verschillende malen bij het minste minder geruststellende bericht door de regering was genomen. Ditmaal is echter alles anders verloopen en is tenslotte ons land aan het lot onderworpen dat wij weliswaar reeds lang zagen dreigen, doch waarvan wij toch steeds nog de hoop en het vertrouwen waren blijven koesteren dat het aan ons voorbij zou gaan. Er is in de laatste dagen zooveel geschied, dat ik niet eens weet of U leeft, en zoo ja waar en onder wat voor ellendige omstandigheden. U begrijpt hoezeer deze onzekerheid mij beklemt, maar het is zoo onduidelijk dat hier – waarschijnlijk tot het einde van deze oorlog – niet het minste licht in zal komen, dat ik er mij bij neerleg en mij voorneem des te verbitterder het mijne bij te dragen in den strijd tegen degenen die alles geschonden hebben wat ons dierbaar was.

Ik weet niet of ik U ooit terug zie – daarop zult U zelf ook wel geheel ingesteld zijn.’
Lodo van Hamel, 24 jaar, luitenant ter zee, sinds 14 mei in Engeland

Boek: De meidagen van 1940 – Luuc Kooijmans

0
Reageren?x
×