De Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) is wel ‘de begrafenis van de Republiek als grote mogendheid’ genoemd. Tegen wil en dank raakte Nederland bij dit ingewikkelde conflict betrokken, en betaalde daarvoor een hoge prijs.
De naam ‘Oostenrijkse Successieoorlog’ dateert uit de negentiende eeuw. Voordien sprak men van ‘de oorlog in Bohemen’ of van de Eerste en Tweede Silezische Oorlog. Het ging om min of meer gelijktijdige uitbarstingen van deelconflicten. Zoals de rivaliteit tussen Oostenrijk en Frankrijk over invloed in Duitsland, en tussen Oostenrijk en Spanje over de hegemonie in Italië. Verder waren er tegengestelde territoriale en handelsbelangen van Engeland, Frankrijk en Spanje in de Amerikaanse koloniën. De directe aanleiding tot de oorlog was de dood van de Oostenrijkse keizer Karel VI, die in 1740 werd opgevolgd door zijn dochter Maria Theresia.
Pruisen rukt op
Om de toekomstige eenheid van de Oostenrijkse (Habsburgse) monarchie te verzekeren, stelde Oostenrijk in 1713 de Pragmatieke Sanctie vast: bij gemis aan mannelijke troonopvolgers moesten ook vrouwen kunnen opvolgen. De Europese mogendheden gingen akkoord, maar toen deze situatie zich daadwerkelijk voordeed, aanvaardden ze Maria Theresia niet. Er meldden zich andere troonpretendenten, zoals de door Frankrijk gesteunde Filips V van Spanje.
De Pruisische koning Frederik de Grote wilde de nieuwe keizerin alleen erkennen als Oostenrijk Silezië afstond. Na een weinig verrassende weigering van Oostenrijk bezetten Pruisische troepen het mineraalrijke Silezië. Oostenrijk zag zich gedwongen met de Vrede van Breslau (1742) het gebied grotendeels af te staan.
Pruisen werd gesteund door Frankrijk, Spanje en Beieren; ook tijdens de Spaanse Successieoorlog (1701-1713) hadden ze al tegenover Oostenrijk gestaan. Groot-Brittannië en de Republiek stonden net als toen aan de Oostenrijkse kant. Een vrij nieuwe bondgenoot van Oostenrijk was Rusland, dat weer aasde op oostelijke delen van Pruisen. Voor de Republiek was het zeker geen vrije en enthousiaste keuze; volgens het Verdrag van Wenen (1731) was zij tot deelname verplicht.
Franse overwinningen
Enkele jaren na het uitbreken van de oorlog werd deze voor een deel uitgevochten in de Zuidelijke Nederlanden. Veel Staatse (Nederlandse) troepen waren al in het Zuiden in de Barrièresteden gelegerd; dit waren acht respectievelijk zeven wisselende plaatsen als vooruitgeschoven Staatse posten tegen Frankrijk. In de Zuidelijke Nederlanden vochten dan ook meer Staatse dan Oostenrijkse troepen. De Britse steun bleek echter onvoldoende, Franse victorie leek een uitgemaakte zaak. De Fransen wonnen de slag bij Fontenoy (1745) op de Oostenrijkers, Nederlanders en Engelsen. Ook behaalden ze de overwinning in de Slag bij Rocourt (1746) en de Slag bij Lafelt ofwel Slag om Maastricht (2 juli 1747).
Deze laatstgenoemde slag deed in bloedigheid niet voor de andere onder. Een verslag meldt bijna 11.000 gesneuvelden aan Franse zijde, bijna 7000 bij de geallieerden en ruim 3000 omgekomen paarden. Lafelt was een tactische overwinning tegen een zeer hoge prijs, die de Fransen wel in staat stelde verder op te rukken.
Het verslag van een ooggetuige genaamd Winand Mengels, inwoner van het dorp Opcanne bij Maastricht, toont de grimmige realiteit van de situatie na de strijd. De achtergelaten doden waren door plunderende huzaren en streekbewoners geplunderd en ‘moeder naeckt uitgetrocken’. In de omliggende dorpen lagen de huizen, kelders en zolders vol gewonden:
…den eenen lagh op den anderen en riepen allen zeer jammerlijk om bijstand en hulp; zij riepen met huijlen en weenen op vaeder ende moeder, op broeder en zuster.
Een Zeeuws-Vlaamse ‘keutelattaque’
Intussen hadden Franse troepen onder leiding van graaf Ulrich Von Löwenthal, een Deense militair die in 1745 in Franse dienst was getreden, in het voorjaar van 1747 met betrekkelijk weinig moeite Staats-Vlaanderen (Zeeuws-Vlaanderen) ingenomen. De inval had als doel de Republiek tot een afzonderlijke vrede te dwingen.
In dit landsdeel verbleven maar weinig Staatse troepen. Bovendien waren versterkte waterlinies zoals de Passageulelinie voortdurend ten prooi aan verzanding. Op de troepen die wél aanwezig waren, viel niet altijd te rekenen. Fort Zandberg bij Hulst bezweek bijvoorbeeld op 9 mei na muiterij van de Staatse bezetting. Hulst zelf en Axel gaven zich ook spoedig over.
De lokale bevolking had soms meer te vrezen van de eigen troepen dan van de vijand. De Hulsterse commandant Pieter de la Rocque had in april nog het nabije dorp Sint Jansteen langdurig met brandbare munitie laten beschieten. Toen het dorp vrijwel in de as lag, liet hij een detachement soldaten de verwoesting afmaken. Het doel was verbetering van het gezichts- of schootsveld. Deze acties vonden plaats zonder de dorpsbewoners vooraf te waarschuwen.
Nadat de nabije forten Grote en Kleine Kijkuit door de Fransen waren veroverd, wilden De la Rocques kolonels een uitval doen om ze te heroveren. Maar dat zou slechts een ‘keutelattaque’ zijn, oordeelde De la Rocque en de aanval ging niet door, waarop de Fransen vanuit de veroverde forten gedurende zes dagen zware beschietingen uitvoerden. Bij de Franse nadering van Hulst capituleerde De la Rocque, met nog tweeduizend man onder zich, voordat de Fransen één loopgraaf groeven. In 1748 werd De la Rocque voor zijn wangedrag ter dood veroordeeld, welk vonnis door de nieuwe stadhouder Willem IV werd omgezet in levenslang. De ongeveer zeventigjarige luitenant-generaal werd geïnterneerd op Slot Loevestein.
‘Terribele woede’
Op 16 september 1747 viel Bergen op Zoom, Nederlands sterkste vesting, door toedoen van Von Löwenthal met een krijgsmacht van 30.000 man. Het was een nieuwe klap voor de Republiek en de meest traumatische episode in de geschiedenis van deze Scheldestad. Het kasteel van Wouw, tot vesting opgewerkt, diende de Franse troepen als hoofdkwartier. Het met felle gevechten gepaard gaande beleg, het langste en bloedigste van de hele oorlog, duurde ruim twee maanden en kostte aan beide zijden volgens een ruwe schatting ongeveer 5000 doden.
Na de inname werd de stad twee dagen lang uitgeplunderd, geterroriseerd en in brand gestoken door de Fransen. Ongeveer 2000 Bergenaren verloren hierbij hun leven; nog eens 1000 liepen verwondingen op.
Dirk Hubert Verelst, gedeputeerde te velde, schreef dat de Fransen met een ‘terribele woede’ te werk waren gegaan:
…vrouwen en kinders gemassacreerd, gebrant, geplundert, enfin alle excessen gedaen die aen de barbaerste volkeren niet gepermitteert Sijn.
Zelfs zieken en gewonden in de hospitalen zouden zijn vermoord. De inname van Bergen op Zoom zond een schokgolf door Europa. De Franse koning Lodewijk XV, geplaatst voor het dilemma of hij Von Löwenthal moest straffen wegens de excessen of moest belonen voor zijn succes, verleende hem na raadpleging van zijn hoogste legeraanvoerder Maurits van Saksen de maarschalksstaf.
Vrede
Het jaar daarop vielen de Fransen Maastricht aan, dat zich na een korter beleg op 7 mei 1748 overgaf. De gevechtshandelingen waren toen al gestaakt, omdat er vredesonderhandelingen waren gestart.
De Vrede van Aken werd getekend op 18 oktober 1748. De voorwaarden waren gedicteerd door Frankrijk en Engeland. Oostenrijk erkende de verovering van Silezië door Frederik II van Pruisen, en stond onder meer delen van zijn Italiaanse gebied af aan Spanje en het koninkrijk Sardinië. Frankrijk trok zich terug uit de Republiek en de Oostenrijkse Nederlanden, verder ruilde het wat overzeese gebieden met Engeland. De Republiek mocht weer garnizoenen leggen in de ontmantelde Barrièresteden, waarvan de militaire rol overigens was uitgespeeld.
Maria Theresia bleef keizerin tot haar dood in 1780, en ging de geschiedenis in als een van de meest verlichte vorsten van Europa in de achttiende eeuw.
Positie van de Republiek
De Oostenrijkse Successieoorlog had grote gevolgen voor de Republiek. Door de Franse inval in Staats-Vlaanderen roerde zich in het Walcherse stadje Veere een orangistische volksbeweging, die ook elders de gemoederen in beweging bracht. ‘Oranje boven, de Fransen onder, die anders meent die slaat de donder,’ bralden jonge Oranjeklanten in Den Haag. De Staten van Zeeland riepen op 28 april Willem IV uit tot stadhouder en kapitein-generaal (hij was al stadhouder van Friesland, Groningen en Gelderland), in mei volgden de overige gewesten. Het Tweede Stadhouderloze Tijdperk, dat vijfenveertig jaar had geduurd, kwam daarmee ten einde.
Ook de rol van de Republiek als grote mogendheid was ten einde gekomen, hoewel haar leger tegen het eind van de oorlog nog ongeveer 100.000 soldaten telde: qua sterkte de vierde plaats in Europa. De marine, zo onmisbaar voor een zeemogendheid, stelde echter maar weinig meer voor vanwege alle investeringen in het landleger. Financieel, mede wegens de teruglopende economische omstandigheden, was dit niet vol te houden.
Sinds de Spaanse Successieoorlog zagen de Europese mogendheden de Republiek meer en meer als een soort slippendrager van het Britse imperium, dat haar ook als grote concurrent op het internationale maritieme toneel overvleugelde. Bovendien was het weer aan de macht gekomen Oranjehuis sedert het Engelse koningschap van de Nederlandse stadhouder Willem III sterk op Engeland georiënteerd. De weinig indrukwekkende Nederlandse militaire prestaties tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog maakten verder duidelijk dat de positie van de Republiek als wereldmacht tot het rijk van de herinnering behoorde.
Bronnen ▼
– Lambert Jacobs, ‘Maastricht in nood, de Republiek in gevaar (1747-1749)’, Publications de la Société Historique Et Archéologique Dans Le Limbourg / Jaarboek LGOG 156 (2020) 89-112, URL : https://platform.openjournals.nl/PSHAL/article/view/18677.
– Erik Kragting, Militaire Macht en de Status van ‘Grote Mogendheid’. De Republiek tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog. Masterscriptie Militaire Geschiedenis Universiteit van Amsterdam, 2015.
– Jan J.B. Kuipers, De Staats-Spaanse linies. Monumenten van conflict en cultuur (3de dr., Zutphen 2023).
– O. van Nimwegen, ‘Het beleg van Bergen op Zoom in 1747’, Militaire Spectator 166 (1997), 418-424.