Na Mohammeds overlijden in 632 breekt de strijd los om zijn opvolging. Probleem daarbij is dat de Profeet hierover bij leven niets heeft beslist. Sommigen betogen dat familieleden van de Profeet de voorkeur hebben, anderen zijn van mening dat het aan de moslimgemeenschap is om de opvolger uit hun midden aan te wijzen. Het debat hierover markeert de scheidslijn tussen sjiieten en soennieten.
Een wankele staat in wording
Bij zijn dood in 632 laat Mohammed een geloofsgemeenschap na die weliswaar kracht vertoont, maar op de bestaande grootmachten nog maar weinig indruk maakt. Het is een minderheidsgroep die overigens wel een nieuwe traditie inluidt naast die van de oude beschavingen en geleidelijk aan beginnen sommige leden van deze gemeenschap te dromen van de vervanging van alle oude beschavingen door een nieuwe vorm van samenleven, gebaseerd op hun aan de boodschap van Mohammed ontleende idealen. Dat idee is natuurlijk nog niet uitgekristalliseerd rond het midden van de zevende eeuw en rijpt gedurende de ontwikkeling van het kalifaat.1 Maar voordat er iets gerealiseerd kan worden van deze dromen is er de vraag van wie de Profeet dient op te volgen, een kwestie van enorm religieus en politiek gewicht die soennieten en sjiieten van elkaar scheidt tot op de dag van vandaag.

Het is Aboe Bakr, de schoonvader van Mohammed die de moslims voorgaat in gebed na de dood van de Profeet en die door de gemeenschap als opvolger van Mohammed wordt aangewezen als kalief (plaatsvervanger of rentmeester) vanwege zijn kwaliteiten als staatsman. Die benoeming vindt plaats tijdens een bijeenkomst van islamieten op de binnenplaats (Saqīfa) van de Banu Saida stam in Medina. Een bijeenkomst waarvan de legitimiteit in twijfel wordt getrokken door de sjiieten.
Het theologisch debat
Met de benoeming van Aboe Bakr passeren de moslims Mohammeds neef en schoonzoon Ali en negeren diens aanspraak op de titel van kalief als zijnde een directe verwant van de Profeet. Sjiieten hechten aan dit recht en zijn de mening toegedaan dat de benoeming van Aboe Bakr als een onrechtmatige inbezitname van het rentmeesterschap moet worden beschouwd, terwijl soennieten ervan overtuigd zijn dat dit verwantschapsrecht niet zaligmakend is.

Zonder twijfel benadrukt de Koran de verplichting van moslims om bloedverwantschappen te koesteren en te onderhouden, zoals bijvoorbeeld in soera 16-90:
Waarlijk, Allah beveelt rechtvaardigheid en het goede. En Hij (beveelt) hulp aan de verwanten en verbiedt onzedelijkheden, het verwerpelijke en opstandigheid. Hij waarschuwt jullie, zodat jullie daar acht op slaan.3
In Arabische geschriften worden dikwijls de verwanten met name genoemd, gevolgd door de vermelding dat dit gebod ook wezen en berooide reizigers regardeert en altijd in die volgorde. De door Allah bedoelde hulp lijkt dus dus primair de verwanten te betreffen zoals ook uit soera 17-26 valt op te maken:
En geef aan de verwanten, de armen en de reizigers hun recht. En verspil niet door meer uit te geven (om zo anderen dan Allah te behagen).4
En als het gaat om de verdeling van oorlogsbuit. Soera 59-7:
En wat Allah aan buit aan Zijn Boodschapper geeft van de mensen van de steden: het is voor Allah en Zijn Boodschapper, de verwanten, de wezen, de armen die bedelen en de reiziger zonder proviand, zodat het geen fortuin wordt dat door de rijken onder jullie wordt gebruikt [….].5
Ook benadrukt de Koran de goedgunstigheid jegens verwanten in geval er een erfenis te verdelen valt, zij het dat alleen degenen die het moslimgeloof zijn toegedaan recht hebben op een deel van de nalatenschap. In dit verband zijn de passages in de Koran die betrekking hebben op voorgaande profeten zoals Abraham en Mozes relevant. Steeds, aldus de Koran, zijn het de directe nakomelingen die God kiest als hun opvolger. Soera 6-84 t/m 89:
En Wij gaven hem [Abraham] Isaac en Yacob, ieder van hen leidden Wij, en ervόόr leidden Wij Noah en onder zijn nageslacht Dawoed, Soeleiman, Yob, Yoesoef, Mozes en Haaron. Dus Wij belonen de weldoeners. [….] Dat zijn degenen die Wij het Boek, de Oordeelskracht en het Profeetschap hebben gegeven.6
Als deze teksten het gedachtegoed weerspiegelen van Mohammed, dan mag betwijfeld worden of de Profeet zijn goedkeuring zou hebben gehecht aan de benoeming van Aboe Bakr als zijn opvolger, maar deze eerder, conform de traditie en de uitspraken over de oude profeten, zou hebben gezocht onder zijn naaste verwanten. Soennieten wijzen deze gedachte af en verwijzen naar soera 33-40 die Mohammed beschrijft als de laatste en ware profeet:
[….] hij is de Boodschapper van Allah, en de laatste van de Profeten.7

En (zij zijn) degenen die naar hun Heer luisteren en de gebeden onderhouden, en die hun zaken regelen door gemeenschappelijke raadpleging en zij geven uit van waar Wij hun mee voorzien hebben.8, 9
Hoe dan ook, het is de relatieve buitenstaander Aboe Bakr die verkozen wordt boven Mohammeds familielid Ali. Maar voordat Aboe Bakr zich kalief mag noemen moet hij in tactisch opzicht alles uit de kast halen om dit doel te bereiken en ook daarover, de manier waarop hij zijn benoeming weet af te dwingen, zijn de meningen verdeeld.
Het relaas van Omar ibn al-Chattab
Omar ibn al-Chattab, kortweg Omar, is een bekeerling van het eerste uur en een vertrouweling van Mohammed die Aboe Bakr later zal opvolgen als tweede kalief en tegen het eind van zijn eigen regeringsperiode (644) een verslag doet van wat er zich heeft afgespeeld tijden de bijeenkomst van moslims van de Ansar op de binnenplaats (Saqīfa) van de Banu Saida stam in Media waar zij discussiëren over wat hen te doen staat nu de Profeet er niet meer is.
Aboe Bakr, aldus het relaas, krijgt lucht van deze bijeenkomst en met Omar en nog een derde moslim, eveneens behorend tot de Muhajireen, haast hij zich naar de Saqïfa, waar de Ansar ervoor pleiten dat de moslims van Medina hun eigen leider kiezen en wensen dat de Koeraisj van Mekka dat ook doen. Wat zij daarmee lijken te willen bereiken is dat hun autonomie over Medina, die hen zou zijn ontnomen door de Muhajireen, in ere wordt hersteld en de immigranten terugkeren naar Mekka. Dat is niet zo vreemd, want nu Mohammed van het toneel verdwenen is, voelen de Ansar – en ook andere bekeerde Bedoeïenenstammen – zich in politiek opzicht niet meer gebonden aan de heerschappij van de Koeraisj, de stamgenoten van Mohammed uit Mekka.

Aboe Bakr en Omar zien het gevaar van politieke splitsing van de moslimgemeenschap. Zij realiseren zich dat Mohammed niet slechts de vorming van een geloofsgemeenschap op het oog had, maar de hierboven genoemde vervanging van alle oude beschavingen door een nieuwe vorm van samenleven ambieerde. Aboe Bakr roept de Ansar op hem te volgen want, zo betoogt hij, het zijn de Koeraisj waartoe de Profeet immers behoorde, die als enige in staat zijn om alle Arabieren tot eenheid te bewegen.
Tijdens de hoog oplopende discussie verklaart Umar in een spontaan gebaar zijn trouw aan Aboe Bakr, wat ook anderen ertoe beweegt dit te doen. In meerderheid scharen zij zich achter Aboe Bakr, die na de bijeenkomst tevens de Mekkaanse Koeraisj voor zich weet te winnen. Mohammed heeft de Koeraisj vanuit Medina altijd goed behandeld en tal van de leden van deze clan, waaronder opposanten van de Profeet, op hoge posten benoemd, maar zijn opvolger doet er een schepje bovenop en stelt vanaf dat moment de islamitische staat onder het bewind van de Koeraisj als heerser over alle Arabieren.
Achteraf, zo verklaart Omar, is de bijeenkomst falta (onrechtmatig), want de gang van zaken druist in tegen wat de soennieten nu juist zo belangrijk vinden: beslissing over dit soort zaken middels de soera, het overleg in de gehele gemeenschap. En dat is niet gebeurd, immers, bij de Saqïfa-bijeenkomst zijn slechts drie Muhajireen aanwezig die in feite de Ansar overdonderen. De soennieten wijzen er echter op dat het Omar is die als eerste trouw zweert aan Aboe Bakr en daarmee het besluit van de bijeenkomst legitimeert.
Bij Aboe Bakr en Omar speelt nog een andere overweging een rol. Gesteld dat er sprake zou zijn geweest van een volledige soera van alle Ansar en Muhajireen, dan is het niet denkbeeldig dat laatstgenoemden er de voorkeur aan zouden hebben gegeven een eigen leider te kiezen in de persoon van Ali, iets dat Aboe Bakr en Omar tegen elke prijs wilden voorkomen.
De komst van de profeet Mohammed
De islam gezien door een middeleeuws christelijke bril
Noten ▼
2 – Madelung, W., The succession to Mohammad, A study of the early Caliphate, Cambridge University Press, 1997 p. 5.
3 – https://koran.nl/soera-16-an-nahl-de-bijen/
4 – https://koran.nl/soera-17-al-isra-de-nachtreis/
5 – https://koran.nl/soera-59-al-hashr-exodus-ballingschap/
6 – https://koran.nl/soera-6-al-an-am-het-vee/
7 – https://koran.nl/soera-33-al-ahzab-de-partijen/
8 – https://koran.nl/soera-42-ash-shura-het-beraad/
9 – Madelung, op. cit. p 9-18.