In 1702 scheidden de Haagse boekverkopers, drukkers en plaatdrukkers zich af van het St. Lucasgilde waartoe ze meer dan een eeuw behoord hadden. Die afscheiding paste in een trend, want al (veel) eerder hadden hun collega’s in de meeste Hollandse steden hetzelfde gedaan. Het St. Lucasgilde huisvestte van oudsher de schilders, beeldhouwers, graveurs, glasschilders, nog wat andere creatieve beroepen, en dus de drukkers en boekverkopers.
In de loop van de tijd was de boekhandel in de Republiek zo’n grote en belangrijke bedrijfstak geworden dat een eigen gilde een logisch gevolg was. In de Hofstad kwam daar nog bij dat een deel van de schilders zich in 1656 hadden afgescheiden van het gilde en de Confrerie Pictura hadden opgericht, waardoor het gilde voor het grootste deel uit boekverkopers bestond.
De afscheiding verliep niet zonder slag of stoot: er was een conflict over het ‘examengeld’ voor een aantal meesterproeven. De boekverkopers vonden dat dat geld hen toekwam, de overblijvende leden van het St. Lucasgilde waren van mening dat het van hen was.
Bijbel in folio
Een verslag van de kwestie staat in het bewaard gebleven Gildeboek. Uiteindelijk moesten schout en schepenen er aan te pas komen, maar toen de kwestie de wereld uit was, stond niets een ‘Boek- en Konstverkoopers, nevens boeck-kaert- en plaet-drukkers, mitsgaders boeck-binders, papier en penne-verkoopers gilde’ meer in de weg.
Onder die naam staat het op de Ordonnantie die op 25 mei 1702 door de burgemeesters van Den Haag werd uitgevaardigd en die de regels bevat waaraan de leden van het nieuwe gilde zich moesten houden. Om te beginnen was er een bepaling dat ieder nieuw lid een bijbel in folio moest kunnen binden:
‘in Rus Leer, met Slooten en Beslag, ende een Atlas, of anders een Caarten-Boeck, ende ‘t selvige […] vergulden op snee en op het perkament’.
Iedereen die werd toegelaten tot het gilde moest dus (ook) bedreven zijn in het boekbinden. Aandere artikelen gaan bijvoorbeeld over de leertijd (leerjongens moeten worden bijgeschreven in het – ook bewaard gebleven – ‘Leerling boek van het Gilde’, en twintig stuivers betalen), over de geldelijke bijdrage die leden moeten leveren (zoons van gildeleden betalen het minst, jongens van buiten de provincie Holland het meest). Je mag geen uithangbord buiten hangen ‘van boeck, konst, kaart verkooper ofte boeckbinder ofte drukker’ als je niet betaald hebt en marskramers mogen geen boeken, papier, pennen, couranten en pamfletten verkopen, behalve tijdens de jaarlijkse vrijmarkt op het Buitenhof. Boeken veilen mag alleen met toestemming van de schout en de boetes voor overtredingen zijn niet mals.
Deze ordonnantie bleef van kracht tot aan de opheffing van het gilde in 1798, met een wijziging: in 1717 werd een bepaling toegevoegd waarin werd geregeld dat boekverkopers die per se niet die bijbel in folio wilden binden (en volgens het Gildeboek waren dat er best veel) toch lid konden worden. Tegen betaling van 150 gulden.
~ Erik Geleijns – Museum Meermanno
Ook interessant: Gilden, Middeleeuwse beroepsverenigingen