Hoogleraar Frits Boterman (1948) heeft een omvangrijk oeuvre op zijn naam staan en lijkt de cirkel rond te willen maken met het verschijnen van zijn nieuwste boek over het intellectuele leven van de beruchte Duitse cultuurpessimist Oswald Spengler (1880-1936), wiens werk over De ondergang van het Avondland op een lijn kan worden gesteld met de eveneens cultuurpessimistische filosofieën van Friedrich Nietzsche (1844-1900) en Ortega y Gassat (1883-1955), de auteur van de Opstand der horden.
Maar terwijl Nietzsche en Ortega y Gasset tot op heden salonfähig zijn gebleven in de westerse wereld, geldt dat niet voor Spengler. Spengler werd namelijk verweten dat hij met zijn cultuurpessimisme medeverantwoordelijk was voor de culturele setting waarbinnen de nazi’s in 1933 in Duitsland de macht konden nemen. In de tweede helft van de twintigste eeuw raakte Spengler zelfs in de vergetelheid om pas recent weer te worden herontdekt en herbeschouwd.
In Nederland is het met name Frits Boterman geweest die deze hernieuwde belangstelling heeft aangewakkerd. De aan de Universiteit van Amsterdam verbonden emeritus hoogleraar Moderne Duitse Geschiedenis heeft heel zijn academische carrière onderzoek verricht naar de invloed van culturele vorming op de machtsuitoefening in de moderne Duitse geschiedenis – met het meer dan duizend pagina’s tellende Cultuur als macht van 2013 als zijn magnus opus. Hierboven is reeds opgemerkt dat Boterman met zijn nieuwste boek over het intellectuele leven van Spengler de cirkel van zijn historiografie rond lijkt te willen maken. Zijn nieuw verschenen boek Oswald Spengler: een intellectuele biografie betreft namelijk een licht herziene editie van zijn proefschrift uit 1992 dat eertijds bij uitgever Van Gorcum verscheen onder de breedsprakerige titel Oswald Spengler en Der Untergang des Abendlandes: cultuurpessimist en politiek activist. In het voorwoord bij de nieuwe editie blikt Boterman hierop als volgt terug:
“Toen ik in april 1992 op mijn proefschrift […] promoveerde, kon ik niet bevroeden dat vijfentwintig jaar later de belangstelling voor de Duitse cultuurfilosoof in Nederland een hoogtepunt zou bereiken. Mijn interesse voor Spenglers cultuurfilosofie was al in het begin van de jaren zeventig gewekt door de werkcolleges van de cultuurhistoricus Jacques Oerlemans over de conservatieve revolutie en door zijn boek [uit 1966] waarin hij het probleem van de weerstanden tegen de moderniteit in kaart probeerde te brengen. Voor mij was het thema van de revolutionair-conservatieve intellectuelen tijdens de jaren twintig en dertig van belang om een antwoord te vinden op de vraag waarom Duitsland onder Hitler een beschaafd land was afgezakt naar een grenzeloos barbarisme.” (p. 9)
Renaissance van zijn ideeëngoed
De groeiende belangstelling voor Spengler en diens cultuurfilosofie doet Boterman evenwel maar zorgelijk stemmen. Toen hij in 1986 Spengler en diens cultuurfilosofie tot onderwerp van zijn proefschrift koos, was de belangstelling hiervoor naar eigen zeggen “tot een absoluut dieptepunt gedaald.” Boterman vervolgt zelf pessimistisch:
“Met de Nederlandse vertaling van ‘Der Untergang des Abendlandes’ (2017) staat zijn brede visie op de geschiedenis van de mensheid weer volop in de schijnwerpers. Zijn pessimistische cultuurfilosofie blijkt een inspiratiebron te zijn niet alleen voor schrijvers en filosofen, maar ook voor vertegenwoordigers van het nieuwe rechtse denken en de antiliberale contrarevolutie in Nederland en Duitsland, die menen dat de Europese cultuur bedreigd wordt en op het punt staat ten onder te gaan. Ik kon me jarenlang niet voorstellen dat er een renaissance van zijn ideeëngoed zou plaatsvinden.” (p. 9)
Omdat het westerse toekomstbeeld de recente decennia is omgeslagen van positief naar negatief is de noodzaak om Spengler in zijn historische context te plaatsen groter dan ooit geworden, aldus Boterman zelf. Hij waarschuwt daarbij dat er een groeiend aantal personen is dat Spenglers Untergang des Abendlandes los wil zien van de tijd waarin het is ontstaan, geen acht slaat op de politieke implicaties daarvan en Spenglers achterhaalde geschiedfilosofie als leidraad nemen voor de duiding van de huidige turbulente tijd. Volgens Boterman rechtvaardigt deze trend…
“…een vrijwel ongewijzigde heruitgave van mijn proefschrift nog eens extra. Door de ideeën van Spengler deels te omarmen loopt men eerder de kans misverstanden op te roepen dan een heldere analyse te geven, niet alleen van het verleden, maar ook van het heden.” (p. 10)
De belangrijkste misvatting over Spengler en diens cultuurpessimisme dat Boterman daarbij wil weerleggen is het idee dat Spengler in de bres gesprongen was ter verdediging van de Duitse cultuur van Goethe en Schiller. Deze opvatting is gebaseerd op de onjuiste aanname dat Spengler in wezen een unpolitische cultuurcriticus was die zijn cultuurfilosofie niet op politieke wijze gebruikte. Boterman constateert daarentegen:
“In werkelijkheid was hij geen verdediger van de cultuur, maar iemand die zijn cultuurfilosofie ideologisch inzette om politiek te bedrijven, namelijk om de door hem verfoeide laatste fase van de westerse cultuur (de periode van de ‘Zivilisation’) te verdedigen, en de techniek, de marine en het Duitse imperialisme, kortom de moderne wereld van oorlog en geweld als onvermijdelijk aanvaardde. De tegenstelling tussen cultuur en civilisatie die Spengler in zijn magnus opus hanteert, toont aan dat de innige relatie tussen cultuur en macht als een rode draad door de Duitse geschiedenis loopt.” (p. 10)
Achtergronden en opbouw
Om dit aan te tonen is Botermans boek over Spenglers intellectuele leven opgebouwd in negen hoofdstukken, elk met een eigen slotbeschouwing. In de eerste twee wordt ingegaan op respectievelijk de persoonlijke en sociaal-historische achtergronden van Spenglers cultuurfilosofie waaruit blijkt dat Spengler reeds pessimistisch was voor hij het cultuurpessimisme beleed als reactie op de ‘cultural shock’ van de desintegratie van het Bildungsbürgertum.
In het derde hoofdstuk komt het antirationalisme en antipositivisme van Spenglers Lebensfilosophie aan bod die o zo typisch zijn voor de negentiende eeuw waarin deze ontstonden. Tijdens de Eerste Wereldoorlog ontwikkelde Spenger zich vervolgens van cultuur pessimist tot politiek ideoloog (hoofdstuk 5) en later tot politiek activist (hoofdstuk 7) met Der Untergang des Abendlandes als zijn belangrijkste speculatieve geschiedfilosofie (hoofdstuk 4). Spengler schaarde zich achter de conservatieve revolutie (hoofdstuk 6) en werd tijdens de Republiek van Weimar in de jaren 1920-1924 van een culturele outsider tot een politieke insider (hoofdstuk 6). In het negende en laatste hoofdstuk komt tot slot aan bod dat Spengers hoop om onder Hitler een rol van betekenis te kunnen spelen ijdel bleek. Daarvoor stond hij in ideologisch opzicht met zijn elitaire cultuuropvatting te ver af van het nazisme, dat immers Duitslands eerste massabeweging was.
Boek: Oswald Spengler – Een intellectuele biografie
Gerelateerd: De ondergang van het Avondland