Lange tijd was dierenactivisme een keurige bezigheid. De eerste Nederlandse vereniging tegen proefdieren, opgericht in 1897, begon met 600 leden.
Medisch onderzoekers, die in deze tijd vooral op hun eigen huisdieren experimenteerden, vonden de activisten sentimenteel. Maar ze waren wel beschaafd: ze probeerden door debatten en voorlichting het lot van deze dieren te verbeteren. Kalm protesteren bleef decennialang bij dierenverenigingen de norm.
Fellere acties
Maar aan het eind van de jaren zeventig gingen sommige activisten over op fellere acties. Zij vonden de groei van de bio-industrie en het toenemende aantal proefdieren te ernstig voor kalm protest. Op kerstnacht 1979 stal het ‘Dierenbevrijdingsfront’ daarom twaalf honden uit een laboratorium in Zeist. De directeur van het lab noemde de actie in de Telegraaf ‘gewoon een rotstreek’. Maar de activisten hadden veel aandacht gekregen en breidden hun acties uit. Ze plakten bijvoorbeeld sloten van bontwinkels dicht en bespoten vossen met autolak, zodat de vacht waardeloos werd.
In 1987 gebruikte het front voor het eerst direct geweld tegen een mens. Vanaf dat moment werden de acties harder en gewelddadiger. In de jaren negentig gebruikten activisten zelfs bommeldingen, bedreigingen en brandstichting als actiemiddelen. Dat Nederland daardoor alle sympathie voor hen verloor, maakte hen niet uit. In 2003 zei een activist in een interview:
‘Ik kan mijn lachen niet inhouden als er een slachthuis affikt. Dat vind ik prachtig.’