De humanist Rudolf Agricola is in Nederland nagenoeg onbekend gebleven. Onterecht, want hij werd door Desiderius Erasmus beschouwd als zijn leermeester. Agricola was een van de vroegste humanisten in het noorden van de Nederlanden en een interessant en veelzijdig persoon. Zo was hij orgelbouwer, componist, filosoof, redenaar, onderwijskundige, vertaler en taalkundige. In de bundel Rudolf Agricola. Brieven, levens en lof (Wereldbibliotheek, 2016) komen we aan de hand van divers bronnenmateriaal – zoals brieven en levensbeschrijvingen van tijdgenoten als Johann von Plieningen en Philippus Melanchton – veel over Agricola te weten.
Het boek, dat onder redactie staat van Fokke Akkerman en Adrie van der Laan, is bedoeld als leesboek en put uit de omvangrijke wetenschappelijke literatuur die in 1985 – toen het 500e sterfjaar van Agricola werd herdacht – verscheen. Vóór 1985 was Agricola door historici lange tijd verwaarloosd, terwijl de aandacht voor hem na het herdenkingsjaar 1985 ook weinig voorstelde. De redacteuren schrijven hierover het volgende:
“Wie de moeite neemt de sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw verschenen bibliografieën over Rudolf Agricola en het noordelijk humanisme te raadplegen, wordt geconfronteerd met vele tientallen specialistische wetenschappelijke publicaties. (…) Maar voor wie nu eens de teksten die in dit boek verzameld zijn, achter elkaar leest, komt het leven zelf van de verschillende personen en de cultuur van hun tijd enigszins in beeld, de toon en de stijl waarin de schrijvers zich uitten, hun maatschappelijke posities, hun sociale relaties en de ontwikkeling van de cultuur in hun tijd. Het gaat in deze teksten over reizen, over familie, over onderwijs, filosofie en letterkunde, over muziek, vriendschap, liefde, politiek, ziekte en dood. (…) De kern van het tijdperk waarin deze teksten geschreven werden en waarover zij handelen, strekt zich uit van 1460 tot 1540.” (9)
Bronnen
Het boek geeft een prima beeld van de op Agricola betrekking hebbende bronnen die zijn overgeleverd. Van Agricola’s correspondentie zijn 55 in humanistisch Latijn geschreven brieven bewaard gebleven, die geschreven zijn tussen 1469 en 1485. 51 zijn geschreven door Rudolf zelf, 4 zijn aan hem gericht. Dit aantal valt overigens in het niet bij de ruim 600 overgeleverde brieven van de humanist Francesco Petrarca (1304-1374), of de ruim 3.000 brieven van en aan Desiderius Erasmus.
Naast een analyse van deze brieven zijn in het boek onder meer opgenomen de Vita Petrarca (Levensbeschrijving van Petrarca), die Agricola schreef tussen 1473 en 1477, teksten van Erasmus over Agricola en de levensbeschrijvingen van Agricola door de kanunnik en professor canoniek recht te Worms Johann von Plieningen (1454-1506), de humanistische historicus Gerard Geldenhouwers (1482-1542) uit Nijmegen en een vita door de bekende protestantse reformator Phillipus Melanchton (1497-1560).
Jeugd (1443-1465)
In de inleiding maken we kennis met Rudolf Agricola en krijgen we een helder beeld van zijn levensloop. Rudolfs geboortedatum is niet helemaal zeker. Veel historici kiezen voor 17 februari 1444, maar volgens de redacteuren moet dit (ze beroepen zich op overtuigende bronnen) ergens eind augustus, vermoedelijk de 23e, van het jaar 1443 zijn. Hij kwam ter wereld in Baflo, in de huidige provincie Groningen, onder de naam Rudolf Huisman. Zijn vader Henrik Vries was abt van het klooster in Selwerd en zijn moeder heette Zycka Huisman.
Over Agricola’s jeugd is weinig bekend. Vermoedelijk ging hij naar school in Groningen. In de zomer van 1456, Rudolf was toen 12 jaar oud, begon hij – gefinancierd door het klooster in Selwerd – een universitaire studie in Erfurt. Hier haalde hij in 1458 zijn bachelorexamen en in 1465 de rang magister artium.
Bekend is wel het nodige over het uiterlijk en karakter van Agricola. Zo was hij groot, sterk en breed gebouwd. Hij besteedde weinig aandacht aan lichaamsverzorging en kleding, en ook van sterke drank moest hij niet veel hebben. En verder:
“In het gesprek was hij vriendelijk, zacht en volstrekt niet eigenzinnig. Door zijn nauwe borstkas had hij een zeer hese stem en hij werd gekweld door een droge hoest, vooral wanneer hij in de disputen of gezellig samenzijn met vrienden zijn stem kracht bij moest zetten. Dankzij zijn sobere levenswijze genoot hij een goede, voorspoedige gezondheid, en hij was slechts driemaal gevaarlijk ziek in de 46 jaren dat hij leefde.” (106)
Leuven (1465-1469)
Tijdens zijn verblijf in Leuven ging Agricola vooral om met Franstaligen, vermoedelijk omdat hij met hen geen braspartijen hoefde te houden zoals met zijn landgenoten, maar intellectuele gesprekken kon voeren, aldus een schrijver. Bekend is ook dat hij in deze fase hoofdzakelijk in bibliotheken zat om te lezen en te studeren. In Leuven leerde hij ook de Franse taal goed.
Verblijf in Italië (1469-1479)
In 1469 vertrok Agricola naar de Italiaanse plaats Pavia. In 1473 promoveerde hij in Pavia in de theologie. Rond deze tijd begon hij aan zijn levensbeschrijving van Petrarca. Van 1475 tot het voorjaar van 1479 verbleef hij in de stad Ferrara. Daar, in Ferrara, vertaalde Agricola diverse werken uit de Oudheid, zoals Isocrates’ Paraenesis ad Demonicum (Aansporing tot Demonicus) en het boek Gallus van Lucianus van Samosata en diens werk.
Regelmatig reisde Agricola in zijn ‘Leuvense en Italiaanse jaren’, de jaren 1460 en 1470, terug naar de noordelijke Nederlanden, naar Selwerd, Aduard en ook Keulen. Daar maakte hij deel uit van de zogenoemde ‘Aduarder kring’ of ‘Aduarder academie’, een gezelschap van noordelijke humanisten die in het cisterciënzerklooster in Aduard samen spraken en discussieerden over oude en nieuwe cultuurvormen. Veel leden van de groep stonden sympathiek tegenover de vroomheidsbeweging van de Moderne Devotie. Bekende deelnemers aan deze discussieclub, die uit meer dan twintig personen heeft bestaan, waren onder meer de theoloog Wessel Gansfort (1419-1489), onderwijshervormer Alexander Hegius (1439/40-1498) en de Duitse medicus Adolf Occo (1447-1503).
Heidelberg en overlijden (1479-1485)
In maart 1479 reisde Agricola naar Heidelberg. Daar logeerde hij enige tijd bij de bisschop van Augsburg, Johann von Werdenberg, zijn patroon. Heidelberg was een van de vroegste steden buiten Italië waar het humanisme goed merkbaar was. Zo studeerde daar Peter Luder (1415-1474), een Duitse humanist die door de keurvorst Frederik I in 1456 aangesteld was om Klassieke taal- en letterkunde te studeren. Onder Filips de Goede groeide het hof in Heidelberg uit tot een belangrijk humanistisch centrum. Dit was voor Agricola een belangrijk argument om naar Heidelberg te gaan, naast het feit dat hij zich daar (verder) kon verdiepen in het Hebreeuws, zodat hij de Bijbel beter zou kunnen bestuderen. In Heidelberg was Agricola zeer actief binnen de academische wereld, woonde disputaties bij en gaf colleges over de brieven van de Romeinse geschiedschrijver Plinius de Oudere
In 1483 werd Agricola professor in Heidelberg. Hij zou er slechts twee jaar colleges geven, want op op 27 oktober 1485 stierf Agricola, nadat hij naar Rome was gereisd en daar ziek was geworden en zich aanvankelijk hersteld had, na een nieuwe ziekte in Heidelberg. De beroemde filoloog en jurist Johann Reuchlin (1455-1522) sprak bij zijn begrafenis een herdenkingsrede uit.
Het allerbelangrijkste is creativiteit
Drie belangrijke werken van Agricola waren zijn Vita Petrarca (1473-1477), zijn beroemde boek De inventione dialectica (De uitvinding van de dialectiek, ca. 1480) en De formando studia (Over de vormgeving van het studeren, 1484). Laatstgenoemd werk werd in de zestiende eeuw maar liefst veertig keer afzonderlijk gedrukt. Enkele studietips die in dit boek naar voren worden gehaald zijn, in de woorden van de redacteurs:
“Als je iets niet meteen begrijpt, sla het dan eerst maar even over. Misschien kom je het bij een of ander mens of boek alsnog duidelijker tegen. Niet meteen wanhopen als het te moeilijk is. (…) Het geheugen is in de eerste plaats een natuurlijke gave, maar dit kan door de kunst versterkt worden. Het geheugen dient ofwel voor redevoeringen in het openbaar over verschillende onderwerpen, ofwel men wil het geheugen trainen. De techniek van de geheugentraining bestaat daarin dat men de dingen eerst als geheel moet omvatten en ze daarna zo vaak mogelijk weer oproept, waarbij men zich door niets moet laten afleiden. Het allerbelangrijkste is (…) iets nieuws bedenken en nalaten voor anderen, creativiteit dus, want anders zijn we niet meer dan een boek dat de dingen vasthoudt. Hieraan zitten twee kanten: paraat hebben wat we geleerd hebben en met behulp van deze parate kennis het vinden van iets nieuws dat we voor onszelf kunnen opeisen.” (47,48)
In een brief aan zijn vriend componist Jacob Barbireau (1455-1491), geschreven vanuit Heidelberg in datzelfde jaar 1484, schreef Agricola nogmaals over de drie kernzaken die bij het studeren een rol spelen:
“Eenieder die bij het opnemen van de leerstof enige vrucht wil oogsten die de inspanning waard is, moet vooral voor drie dingen zorgen: hij moet helder en correct begrijpen wat hij leert; hij moet goed onthouden wat hij geleerd heeft; hij moet in staat zijn daaruit zelf vervolgens iets nieuws voort te brengen. Het eerste is de taak van een zorgvuldige literatuur, het tweede van een betrouwbaar geheugen, het derde van een voortdurende oefening.” (273)
Boek: Brieven, levens en lof van Petrarca tot Erasmus – Rudolf Agricola