In bloed en vuur
Op 29 september 1944 hield David Shomron zich schuil in de sombere schemering van St. George Street, niet ver van de Roemeense kerk in Jeruzalem. De Britse autoriteiten, die het bestuur voerden over Palestina, gebruikten kerkgebouwen als onderkomen voor hun officiers, en Shomron wachtte tot een van deze officiers, Tom Wilkin, het pand had verlaten.
Wilkin was commandant van de Joodse eenheid bij het Criminal Investigation Department (CID) van het Britse Mandaat voor Palestina, en hij was goed in zijn werk, met name in het infiltreren en ontregelen van de recalcitrante Joodse ondergrondse. Agressief, maar tevens uitzonderlijk geduldig en berekenend; hij sprak vloeiend Hebreeuws, en na dertien jaar dienen in Palestina beschikte hij over een uitgebreid netwerk aan informanten. Dankzij de informatie die zij hem verstrekten werden er verzetsstrijders gearresteerd, wapens in beslag genomen en geplande operaties, gericht op het verdrijven van de Britten uit Palestina, verijdeld. Dat was de reden waarom Shomron hem wilde vermoorden.
Shomron en zijn partner die nacht, Yaakov Banai (met de codenaam Mazal – ‘geluk’) waren agenten van Lehi, de radicaalste van de zionistische ondergrondse bewegingen die in de vroege jaren veertig de Britten bestreden. Hoewel Lehi een acroniem was voor het Hebreeuwse ‘Strijders voor de vrijheid van Israël’, beschouwden de Britten het als een terroristische organisatie en spraken zij denigrerend over de ‘Sternbende’, naar zijn oprichter, de tot de verbeelding sprekende ultranationalist Avraham Stern. Stern en zijn kleine groepje volgelingen voerden een doelgerichte chaotische campagne van moorden en bombardementen – een campagne van ‘persoonlijke terreur’, zoals Lehi’s leider (en latere premier van Israël) Yitzhak Shamir, het noemde.
Wilkin wist dat hij een doelwit was. Drie jaar eerder had Lehi al een keer geprobeerd hem en zijn baas, Geoffrey Morton, te doden tijdens hun eerste, wat klunzige moordaanslag. Op 20 januari 1942 plaatsten moordenaars bommen in en op het dak van Yael Street 8 in Tel Aviv. In plaats van Wilkin en Morton doodden ze drie politieagenten – twee Joden en een Brit – die eerder in het pand arriveerden en de ontstekingen in werking zetten. Later, na een volgende aanslag op zijn leven – een vergeldingsactie voor het feit dat Morton Stern had doodgeschoten – vluchtte Morton Palestina uit.
Al deze details, het kat-en-muisspel van wie nou wie had vermoord en in welke volgorde, interesseerden Shomron niet. De Britten hielden het gebied bezet dat de zionisten als hun rechtmatige land beschouwden, dat was het enige dat er toe deed, en Shamir had Wilkin op de dodenlijst geplaatst.
Voor Shomron en zijn kameraden was Wilkin niet zozeer een mens, als wel een doelwit, vooraanstaand en zeer waardevol. Tientallen jaren later zou Shomron zeggen:
‘Wij waren te druk en te gretig om na te denken over de Britten en hun gezinnen.’
Nadat ze ontdekt hadden dat Wilkin zich ophield in het bijgebouw van de Roemeense kerk, gingen de moordenaars op pad. Shomron en Banai hadden pistolen en handgranaten in hun zak. Andere Lehi-agenten hielden zich in de buurt op, gekleed in nette pakken en met een hoed op om er zo Brits mogelijk uit te zien.
Wilkin verliet het officiersonderkomen in de kerk en liep in de richting van het CID-kwartier in de Russische Compound, waar verdachten uit de ondergrondse werden vastgehouden en ondervraagd. Zoals altijd was hij op zijn hoede, zijn ogen scanden de straat waar hij doorheen liep en hij hield altijd een hand in zijn zak. Op de hoek van St. George Street en Mea Shearim Street, bij de buurtsupermarkt, stond een jonge man op en liet zijn hoed vallen. Dat was het teken waarop de moordenaars wachtten en zij liepen in de richting van Wilkin, die ze moesten herkennen van foto’s die ze van hem hadden gezien. Shomron en Banai lieten hem passeren en met zwetende handpalmen pakten ze hun pistolen.
Toen draaiden ze zich om en schoten.
‘Mazal [Banai] zei nog: “Laat mij maar als eerste schieten,”’ herinnerde Shomron zich later. ‘Maar ik denk dat ik mezelf niet meer kon beheersen toen we hem eenmaal zagen. Ik schoot als eerste.’
Banai en Shomron schoten samen veertien kogels af. Elf daarvan raakten Wilkin. ‘Hij draaide zich nog om en trok zijn pistool,’ zei Shomron,
‘…maar toen viel hij voorover. Het bloed spoot uit zijn voorhoofd, als een fontein. Dat was niet zo’n fraai gezicht.’
Shomron en Banai doken de beschutting van de donkere steeg weer in en verdwenen in een taxi waarin een andere agent van Lehi op hen zat te wachten. ‘Het enige dat me nog dwars zat was dat we vergeten waren de aktetas met al zijn documenten die hij bij zich had, mee te nemen,’ zei Shomron. Behalve dat ‘voelde ik helemaal niets, nog geen spoortje schuld. Wij geloofden dat hoe meer doodskisten er in Londen aankwamen, hoe dichterbij onze vrijheid zou zijn.’