Op 23 september 1939 overleed de Oostenrijkse arts en grondlegger van de psychoanalyse Sigmund Freud in zijn woonplaats Londen. Vandaag de dag is er nog weinig over van de grote reputatie van de zenuwarts. Hedendaagse wetenschappers zetten Freud vaak weg als een soort illusionist of zelfs kwakzalver. En zijn psychoanalyse wordt tegenwoordig veelal beschouwd als pseudowetenschap.
Een jaar eerder had de oude en zieke Freud met tegenzin Wenen verlaten. De Oostenrijkse hoofdstad had al geen beste reputatie als het ging om antisemitisme, maar na Hitlers machtsovername in Duitsland en zeker na de Oostenrijkse Anschluss in 1938 verergerde de situatie voor joden dramatisch. Freuds geschriften moesten het vanaf 1933 ontgelden bij de boekverbrandingen in het Derde Rijk waarmee alle linkse, democratische en joodse literatuur werd uitgebannen. De nazi’s moesten niets hebben van Freuds psychoanalyse die ze beschouwden als een ‘joodse wetenschap’. Freud was van joodse afkomst, al speelde godsdienst in het leven van de atheïstische geleerde een geringe rol. De mens had God volgens hem verzonnen vanuit de infantiele behoefte aan een vaderfiguur.
Nu moest Freud behalve voor zijn boeken ook vrezen voor zijn leven. Op 15 maart 1938, de dag dat een triomfantelijke Hitler Wenen bezocht, de stad waar hij eens als mislukt kunstschilder op straat had geleefd en zijn antisemitische vorming opdeed, kreeg Freud een bende nazi’s over de vloer. Ze doorzochten zijn woning en praktijk, maar lieten hem met rust. Freud wilde niets weten van een vertrek naar het buitenland, dat hij zag als vaandelvlucht. Hij ging overstag nadat zijn dochter Anna was gearresteerd. Persoonlijke bemoeienis van de Amerikaanse president Roosevelt resulteerde in permissie voor vertrek, echter niet nadat Freud grote sommen ‘vluchtbelasting’ aan de autoriteiten had betaald. Een laatste pesterijtje pareerde Freud met zijn sardonische gevoel voor humor. Voordat hij mocht vertrekken, moest hij een verklaring tekenen dat hij goed was behandeld. Freud deed het en voegde er aan toe:
‘Ik kan de Gestapo iedereen uitstekend aanbevelen’.
Freud vestigde zich in Londen, waar hij zich al snel thuis voelde. Hij werkte aan zijn laatste boek, over de oudtestamentische profeet Mozes. Zijn faam trok talloze bezoekers en bewonderaars en hij ontving de auteurs Virginia Woolf, H.G. Wells, Stefan Zweig en de schilder Salvador Dalí. Freud voelde zich verwant met de surrealisten en was ingenomen met…
‘…die jonge Spanjaard met zijn open fanatieke ogen en zijn onmiskenbare meesterschap.’
Zijn gezondheid verslechterde nu snel. Freud, die de dood niet vreesde en die ondanks zijn lijden weigerde om pijnstillers te nemen, overleed in de morgen van 23 september, drie weken na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Zijn ballingschap was niet voor niets geweest. Hij was in vrijheid gestorven. Zijn vier zusters die achterbleven in Wenen stierven allemaal in concentratiekampen, het lot dat de meeste niet gevluchte Oostenrijkse joden was beschoren.
‘Smerige excentriekeling’
Sigmund Freud kwam op 6 mei 1856 ter wereld in Freiberg in het huidige Tsjechië, maar destijds een stad in de Hongaars-Oostenrijkse dubbelmonarchie. Op vierjarige leeftijd verhuisden zijn ouders, wol-handelaren, naar Wenen. De jonge Sigmund was een briljante leerling en student. Vanaf 1873 studeerde hij aan de medische faculteit van de Weense universiteit. De beroemde fysioloog Ernst Brücke nam de student onder zijn hoede. In 1881 promoveerde Freud tot doctor in de geneeskunde op het thema ruggenmerg bij vissoorten. Een carrière als wetenschappelijk onderzoeker was voor hem niet weggelegd, omdat hem de financiële middelen daartoe ontbraken. Een dergelijk beroep was het voorrecht van vermogende mensen. Bovendien was Freud verliefd geworden en wilde hij trouwen met Martha Bernays, waarvoor hij zich het nodige kapitaal moest verschaffen.
Vanaf 1882 werkte hij als inwonend geneesheer in het algemeen ziekenhuis van Wenen, en doceerde aan de universiteit. Tijdens een studieverblijf in Parijs werkte Freud samen met de beroemde neuroloog Jean Martin Charcot, een autoriteit op het gebied van hysterie en hypnose. Na terugkomst in Wenen vestigde hij zich als zelfstandig zenuwarts. Hij was een van de weinige dokters die hysterische en neurotische patiënten wilde behandelen. Freuds door Charcot beïnvloedde denkbeelden over hysterie, zijn gebruik van hypnose en zijn specialisatie in zenuwziekten stuitte in Wenen op scepsis. Freud, die zich altijd al de buitenstaander had gevoeld, als jood in Oostenrijk maar zich ook niet thuis voelde tussen gelovige joden, ging zijn eigen weg. Hij begon boeken en artikelen te schrijven en legde de bouwstenen voor zijn theorieën die later als de psychoanalyse bekend zouden worden.
In contrast met zijn omstreden ideeën was Freud in zijn privéleven een uiterst fatsoenlijk negentiende-eeuwse burger, wat stijfjes en gehecht aan goede manieren. In 1886 trouwde hij zijn Martha met wie hij zes kinderen kreeg. Zijn wetenschappelijke werk kon vooralsnog op weinig waardering rekenen. Collega artsen hadden medelijden met zijn vrouw. ‘Haar echtgenoot was vroeger een intelligent wetenschapper’, werd er gezegd, ‘maar heeft zich nu ontpopt als een nogal smerige excentriekeling.’ Hoewel Freud natuurlijk niet helemaal alleen stond, is het waar dat geen andere vernieuwer zo weinig rechtstreekse voorgangers en medestanders heeft gehad. Dit laatste veranderde. Vijftien jaar nadat hij met zijn onderzoek was gestart, sloten anderen zich bij hem aan. Eerst de vooraanstaande arts dr. Wilhelm Stekel, gevolgd door Alfred Adler in 1902 en Carl Gustav Jung in 1907. De groep vormde de Weense Psychoanalytische Vereniging. Freud’s jaren van isolement waren voorbij.
Psychoanalyse
Freuds theorieën staan bekend als de psychoanalyse. Ze zijn verspreid over een omvangrijk oeuvre dat is ontstaan tussen circa 1890 en zijn dood in 1939. Behalve ter aanduiding van Freuds ideeën wordt de term psychoanalyse ook gebruikt voor de psychotherapeutische behandelvorm op basis van dit gedachtegoed.
Een van Freuds belangrijkste inzichten had betrekking op de persoonlijkheid. Deze bestaat volgens hem uit drie delen: het es, het ego en het superego. Het es correspondeert met de instincten. Het meest fundamentele instinct dat Freud onderscheidde is de seksualiteit, ook wel libido genoemd. Later in zijn carrière voegde Freud een tweede levensbeginsel toe, de doodsdrift. Het ego, ook wel het ‘ik’ of het ‘zelf’ genoemd, is volgens Freud de bemiddelende functie tussen het es en de buitenwereld. Het ego dient zoveel mogelijk impulsen te bevredigen als de sociale werkelijkheid toestaat. Omdat bij jonge kinderen het ego nog niet is ontwikkeld, zal het zijn primaire driften zonder meer proberen te bevredigen zonder rekening te houden met de sociale wenselijkheid. Het superego komt als laatste tot ontwikkeling, rond het derde levensjaar en omvat wat ook wel geweten wordt genoemd. Het is de stem in ons hoofd dat straft als we iets doen wat het superego verkeerd vindt.
Bij een geestelijk gezond mens vormen de drie delen een hechte, evenwichtige structuur. Wanneer de drie delen onderling in conflict zijn, leidt dat tot lichamelijke of psychische klachten. Door middel van psychoanalyse kan de geestelijke evenwichtigheid worden hersteld. Zowel het es als het superego zijn grotendeels onbewust. Om deze reden doen mensen dingen zonder te weten waarom ze dat doen, of lijden ze aan kwalen zonder aanwijsbare reden. De taak van de psychoanalist is er in gelegen de oorzaken van de klachten te achterhalen zodat deze kunnen worden weggenomen.
Een van de methoden om dit te doen, is het gebruik van een zogeheten ‘praatkuur’. Het was niet Freuds vinding, maar werd voor het eerst toegepast door de bevriende Weense medicus Josef Breuer (1842-1925). Deze wist in 1880 Anna O., een meisje dat leed aan slapeloosheid, verlammingsverschijnselen, een gespleten persoonlijkheid en een schijnzwangerschap ‘volledig’ te genezen. Inmiddels is bekend dat ze nog geen maand nadien in een sanatorium werd opgenomen.
Freud maakte tijdens de praatsessies gebruik van ‘vrije associatie’, waarbij de patiënt alles moest zeggen wat er in hem (meestal haar) opkwam. Op die manier ‘ontdekte’ hij totaal vergeten gebeurtenissen uit de jeugd die de patiënt verdrongen had. Volgens Freud konden zulke gebeurtenissen, ook al waren ze vergeten, doorwerken in het latere gedrag van mensen. Veelal waren de vergeten gebeurtenissen seksueel van aard. Om dit alles nog gecompliceerder te maken, stelde Freud vast dat veel van de ‘herinneringen’ die tijdens de praatkuur naar boven kwamen niet hadden plaatsgevonden. Hij vatte dergelijke gefabriceerde verhalen van pijnlijke en ongeoorloofde seksuele gebeurtenissen op als een code waaruit zou blijken wat de patiënt wilde dat er gebeurde. In dit verband ontwikkelde Freud het Oedipuscomplex, genoemd naar de Griekse legende over Oedipus die zonder het te weten zijn vader doodde en met zijn moeder trouwde. Kinderen maken volgens Freud in hun vroegste jeugd een seksuele fase door. Jongetjes voelen zich aangetrokken tot hun moeder en zien hun vader als een rivaal, waardoor ze een onbewuste haat tegen hem ontwikkelen.
Een andere weg naar de ontsluiting van de inhoud van het onbewuste zag Freud in de duiding van dromen. Hierover verscheen in 1900 zijn belangrijkste werk, Die Traumdeutung, waarin Freud betoogde dat dromen verborgen boodschappen bevatten van het onderbewustzijn als verkapte vervullingen van onbewuste wensen. Door dromen te analyseren kon men het onbewuste leren kennen, waardoor een genezingsproces op gang kon komen.
Invloed
Freuds gedachtegoed heeft onmiskenbaar grote invloed gehad op het denken in de twintigste eeuw. De menselijke rede die sinds de tijd van de Verlichting op een voetstuk was gezet, was er door Freud weer vanaf gehaald. Hij had immers ‘bewezen’ dat de rede geen baas in eigen huis is en dat de mens wordt gedreven door onbewuste seksuele driften. Freud plaatste zichzelf in het rijtje Copernicus en Darwin. De eerste had aangetoond dat de aarde en dus de mens niet het middelpunt van het heelal vormen. Darwin liet zien dat de mens nauw verwant is aan de dieren en bovendien het resultaat van een blinde natuurlijke selectie, iets heel anders dan de kroon op de schepping, zoals de christelijke visie wilde.
In het begin van de vorige eeuw verschenen de eerste belangrijke romans die zijn beïnvloed door Freuds ideeën. Franz Kafka was geboeid door de droomtheorie. Na de afronding van zijn ijzingwekkende verhaal Das Urteil uit 1912, over een vader-zoonconflict, noteerde hij in zijn dagboek: ‘Aan Freud gedacht, natuurlijk.’
Van zijn bekende novelle Der Tod in Venedig uit 1913, zou de Duitse schrijver Thomas Mann later zeggen dat hij het onder directe invloed van Freud had geschreven. De hoofdpersoon uit het boek, Gustav von Aschenbach, lijdt aan een onbewust doodsverlangen. Von Aschenbach raakt volledig in de ban van de beeldschone, in Engels matrozenpak gestoken Poolse jongen Tadzio, maar verdrukt noodgedwongen zijn seksuele gevoelens voor hem. Venetië, waar het verhaal zich afspeelt doet met zijn duistere steegjes waar onuitsprekelijke verschrikkingen op de loer liggen denken aan Freuds es. Als de cholera uitbreekt, is de ontredderde Von Aschenbach niet in staat te vertrekken en hij sterft zonder een woord met het object van zijn liefde te hebben gesproken.
Een ander typisch freudiaans boek is Sons and Lovers (1913) van D.H. Lawrence. Het gaat over een oedipaal conflict in het gezin Morel. De moeder wijdt zich geheel aan de opvoeding van haar zonen, zodat deze het later in het leven beter zullen krijgen. Maar zij is zo dominant dat de eenmaal volwassen geworden zoons in hun relaties niet kunnen liefhebben, omdat de sterkste persoon in hun leven hen vasthoudt.
Behalve op de literatuur, hadden Freuds theorieën grote invloed op de beeldende kunst. Surrealistische schilders als Max Ernst, René Magritte en Salvador Dalí gebruikten Freuds ideeën over het onbewuste, vrije associatie en de droom. De grondlegger van het surrealisme, André Breton, was direct beïnvloed door de theorie van Freud. Toen hij tijdens de Eerste Wereldoorlog in een psychiatrisch ziekenhuis werkte waar slachtoffers van shellshock werden behandeld, maakte hij kennis met de freudiaanse droomanalyse. De kunst en het onbewuste moesten volgens Breton een verbond aangaan. Via dromen, toeval en grappen konden nieuwe waarheden over de mens aan het licht komen, die zich in de kunst zouden moeten manifesteren.
Ook deed Freud zijn invloed op andere wetenschappelijke disciplines gelden, zoals de geschiedwetenschap. In de periode na de Tweede Wereldoorlog probeerden sommige historici met behulp een psychoanalytische benadering de ‘echte’ maar verborgen drijfveren van de geschiedenis bloot te leggen. Freud zelf had al eens Leonardo da Vinci postuum op zijn sofa gelegd. Het vijftiende-eeuwse genie was op jonge leeftijd van zijn moeder gescheiden. Het grote aantal Madonna-schilderijen van Da Vinci kwam voort uit een onbewust verlangen om bij zijn moeder te zijn. Wat voorheen beschouwd werd als een uiting van religiositeit, werd door Freud ontmaskerd als een Oedipuscomplex. Anderen schreven ‘psychobiografieën’ over de Amerikaanse presidenten Wilson en Nixon, en over Adolf Hitler.
Leiden
Op 26 augustus 1910 maakte Freud samen met Gustav Mahler (1860-1911) een wandeling door de Leidse binnenstad. De Weense psychoanalyticus hield vakantie in Noordwijk aan Zee, maar onderbrak die graag voor een onderhoud met de wereldberoemde dirigent en componist. De evenals Freud in Wenen woonachtige musicus worstelde met relatieproblemen met zijn echtgenote, de twintig jaar jongere, stralende en beeldschone Alma.
Freud was anders dan veel zijn Weense stadgenoten bepaald geen muziekliefhebber. Literatuur, schilderijen en beeldhouwkunst zaten vol symbolen die hij kon interpreteren. Muziek vond hij te abstract, hij kreeg er met zijn psychoanalyse geen vat op. Een opvoering van Mahlers werk had hij nooit bijgewoond. Tot een ontmoeting in Wenen, wat voor de hand lag, was het nooit gekomen. Nu troffen Freud en Mahler elkaar in etablissement ‘In den vergulde Turk’ aan de Leidse Breestraat. Ze wandelden vervolgens over het Rapenburg en via de hortus botanicus door de stad. Regelmatig hielden ze stil bij een bankje, om even te rusten.
Van de legendarische Leidse wandeling resteert nauwelijks schriftelijke neerslag. Enkele opmerkingen van Freud tegen zijn biograaf Ernest Jones, een paar woorden tegen zijn leerlingen. Wat de beroemdste musicus van zijn tijd en de befaamde psychiater precies bespraken is voer voor romanciers, moet ook de journalist Martin van Amerongen gedacht hebben. In diens Mahlers Mater Dolorosa (1992) reduceert Freud Mahlers huwelijksproblematiek tot een Oedipuscomplex van jewelste. Mahlers vader was een tirannieke persoonlijkheid geweest die zijn echtgenote, Gustavs moeder, mishandelde. Mahler was dol geweest op zijn moeder, die veel te lijden door haar slechte huwelijk. Onbewust vond Mahler dat Alma, de vrouw die hij naar het beeld van zijn moeder wilde vormen, ook moest lijden. Alma op haar beurt had veel van haar vader gehouden, en zocht in de veel oudere Gustav een vaderlijke echtgenoot.
De analyse scheen op Mahler diepe indruk te hebben gemaakt, hoewel onbekend is of deze iets was opgeschoten met zijn gesprek met Freud. Als het al zo was kon hij er niet lang van profiteren. Mahler overleed negen maanden na de fameuze wandeling, pardon consult. Mahlers erven kregen Freuds rekening gepresenteerd van driehonderd kroon.
Kritiek
Hoewel Freuds intellectuele invloed in de recente geschiedenis onmiskenbaar is, behoren zijn ideeën tot de meest bekritiseerde. Al tijdens zijn leven lokte Freuds overheersende positie de kritiek uit dat hij de psychoanalyse tot een sekte of godsdienst had gemaakt. Vijanden spraken smalend over Freud als paus, de onfeilbare autoriteit en over zijn volgelingen als onderdanig college van kardinalen. Wie niet strikt vasthield aan de leer werd geëxcommuniceerd, zoals zijn aanvankelijke discipelen Adler en Jung overkwam.
Freud viel de eer ten deel te worden opgenomen in de gelederen van het illustere Engelse wetenschappelijke genootschap The Royal Society, waar eens Newton en Darwin deel van uitmaakten. Van die wetenschappelijke statuur is niet veel over. Zijn boeken worden tegenwoordig voornamelijk in literaire faculteiten gelezen. De Britse Nobelprijswinnaar en arts Peter Medawar beschreef in 1972 de psychoanalyse als ‘een van de treurigste en merkwaardigste mijlpalen in de geschiedenis van het twintigste-eeuwse denken.’ Een andere criticus, de psycholoog H.J. Eysenck, noemde Freuds denkbeelden noch nieuw, noch waar en in elk geval volstrekt oncontroleerbaar. De psychoanalyse is een mythe, niet gebouwd op waarneming en niet falsifieerbaar. Alleen om deze reden mag zij geen wetenschap heten. Ernstiger is de veelgehoorde kritiek dat Freud bedrog pleegde, door de verhalen van zijn patiënten zo te verdraaien dat ze binnen zijn theorie pasten. Hij loog over de resultaten van zijn therapieën. Ook de Nederlandse rechtspsycholoog Han Israëls laat niet veel heel van de reputatie van de Oostenrijkse arts heel in zijn boek met de veelzeggende titel De Weense kwakzalver.