Sommige verhalen hebben een universele waarde. Dat geldt ook voor het spannende verhaal van de opstand op het VOC-schip de Meermin in 1766. De bronnen laten niet alleen overheden en de bemanning aan het woord, maar ook burgers en slaven. Opmerkelijk is de relatieve mildheid van de VOC-straffen na de opstand.
Twee senioren, Dan Sleigh en Piet Westra, reconstrueren in De opstand op het slavenschip Meermin, hoe een groep slaven rebelleert en de regie van het VOC-schip overneemt. Anders dan eerdere publicaties is dit boek uniek. Het biedt de eerste volledige beschrijving van deze specifieke slavenopstand en voorziet de feiten van een brede historische context. De auteurs gebruiken alle beschikbare documenten, voornamelijk afkomstig uit het Kaapsche Archief in Kaapstad, het Nationaal Archief in Den Haag en het Scheepvaartmuseum in Amsterdam.
Het resultaat mag er zijn. Sleigh en Westra hebben een heldere reconstructie gemaakt van de opstand en weten meeslepend te schrijven. Als lezer leg je dit boek maar moeilijk aan de kant.
Stammenoorlogen op Madagaskar
De eerste hoofdstukken schetsen de algemene context. De uniciteit van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) – het eerste bedrijf met aandelen en de eerste multinational – wordt uit de doeken gedaan. Het boek besteedt de nodige aandacht aan de regio rond het plaats delict: het zuidelijke puntje van Afrika en Madagaskar, het eiland waar de VOC de meeste slaven vandaan haalde. Tussen 1654 en 1784 transporteerde de handelscompagnie op 33 reizen ongeveer 3000 slaven van Madagaskar. De slaven van dit eiland stonden bekend als goedaardig. Maar dit ‘goedaardige’ was relatief, want zodra er VOC-schepen aan de kust verschenen, braken er onderlinge stammenoorlogen uit. De inheemse bevolkingsgroepen probeerden elkaar te overmeesteren en tot slaaf te maken, om zo een flinke hoeveelheid geschenken (wapens, luxeproducten) te kunnen bemachtigen.
Aandacht is er voor een eerdere reis van de Meermin naar Madagaskar (die desastreus verliep en ‘maar’ de helft van het beoogde aantal slaven opleverde). Ook thema’s als de concurrentie met de Fransen en tegenwerkende inboorlingen passeren de revue.
Het Haasje, Brak of het Zonnetje zijn
Scheepstechnische informatie over de Meermin vult hoofdstuk drie. Het schip woog 450 ton, was beladen met kanonnen en had een massieve roerkop met het hoofd van Mercurius (de god van de handel).
Daaropvolgend brengen de auteurs eerdere slavenopstanden op met name VOC-schepen in kaart. Het bekendst in de historiografie is de opstand op het Spaanse slavenschip La Amistad in 1839, vooral vanwege de modernere communicatiemiddelen uit de negentiende eeuw. Maar ook op VOC-schepen konden de slaven er wat van. Gevallen van slavenopstanden deden zich voor op het schip Braki in 1740, op De drie heuvelen (1753), de Zon (1775), Java (1783) en Haasje (1790).
Zwarten op het dek
Het relaas van de opstand beslaat de hoofdstukken 6, 7 en 8, en wordt verteld vanuit diverse perspectieven. De noodlottige expeditie van de Meermin vond plaats in 1765-1766 en zou tien maanden duren, althans op papier. Zoals gewoonlijk had de gezagvoerder van dit schip, Gerrit Christoffel Muller, van tevoren de nodige scheepsinstructies meegekregen over hoe er met de slaven moest worden omgegaan. Een van deze regels was dat tijdens de reis slaven niet losgemaakt mochten worden.
Op 23 mei 1765 vertrok de Meermin uit de Simonsbaai in Zuid-Afrika naar Madagaskar. Na gedane zaken vertrok het schip op 20 januari 1766 uit Madagaskar met een lading slaven. Op 18 februari 1766 ging het bij de kust van Afrika helemaal mis. Gezagvoerder Muller had de kajuitbediende Harmen Koops uit Groningen opdracht gegeven om enkele slaven los te maken, zodat die de assagaaien (inlandse houten werpspiesen) en een zwaard konden oppoetsen. Zo gezegd, zo gedaan. Na twintig minuten begon één van de slaven echter plotseling om zich heen te steken.
Binnen de kortste keren doodden de slaven de meerderheid van de bemanningsleden (meer dan de helft van de ongeveer zestig opvarenden) met assegaaien, bijlen of hamers, of ze wierpen hen vastgebonden overboord. Ze namen vervolgens de regie op het bovendek over. Pas tien dagen later eindigde de rebellie. Op de kust had men namelijk zwarten op het dek zien lopen, en toen de VOC’ers de slaven ervan overtuigd hadden aan land te gaan omdat ze zogenaamd weer bij Madagaskar waren, beschoten blanke collega’s de aanmerende slaven. Daarna brak een drie uur durend gevecht uit aan boord, waarbij de slaven zich uiteindelijk overgaven.
“Schip verloren, alles verloren”
Het laatste gedeelte van het boek, hoofdstuk negen, gaan over de verhoren en straffen van de betrokkenen, gevolgd door een concluderende slotbeschouwing in hoofdstuk tien. We leren hier met name veel over het Hollands-Romeinse rechtsstelsel, dat relatief mild was. Een standaard adagium van de VOC was “Schip verloren, alles verloren”, dus de complete overlevende bemanning was intussen werkloos en zonder inkomen.
Twee bemanningsleden, gezagvoerder Muller en de alcoholminnende stuurman Carel Daniel Gulik (die de opstand overleefd hadden, net als andere opvarenden onder wie Koops en bottelier Jan de Leeuw) moesten voor het gerecht verschijnen om te getuigen. Muller en Gulik kregen ontslag aangezegd, mochten nooit meer in de Kaap wonen of voor de VOC werken, en moesten alle onkosten van het vergane schip evenals de retourtocht naar de Republiek betalen. Ook de slaaf Massavana, die de opstand leidde, kreeg een straf. Samen met een andere slaaf werd hij verbannen naar Robbeneiland, het gevangeniseiland van de VOC. Kort daarop stierf hij.
Het boek eindigt met een aantal nuttige bijlagen en documenten, zoals een chronologisch overzicht, het bouwplan van de Meermin, een rangenoverzicht van de VOC en transcripties van verhoren en vonnissen. Het boek is pakkend geschreven, aardig geïllustreerd, goed geïndexeerd en voorzien van een beknopte literatuurlijst en voetnoten. Jammer is wel dat er her en der typefoutjes zijn achtergebleven. Maar dat doet niets af aan de rijke inhoud van dit cultuurhistorische kunststukje.