De enige Indonesische minister die ooit deel uitmaakte van een Nederlands kabinet was Pangeran Adipati Soejono (1886-1943). Hoewel hij in het Nederlandse openbaar bestuur hoger reikte dan enige andere Indonesiër, was zijn ministerschap tragisch. De hoop die hij koesterde voor zijn geboorteland, werd door zijn collega’s in het Londense kabinet-Gerbrandy de grond in geboord.
Soejono kwam als bevoorrecht kind ter wereld. Op 31 maart 1886 werd hij in het Oost-Javaanse Tulungagung geboren als telg in een adellijke regentenfamilie. In Soerabaja doorliep hij de HBS (net als zijn latere collega-minister Van Mook), in Batavia behaalde hij als een van de weinige Indonesiërs het grootambtenaardiploma. Als 22-jarige kreeg hij zijn eerste aanstelling bij het Binnenlands Bestuur in Indië. Later klom hij op tot regent in Pasuruan (Oost-Java).
Al jong was Soejono voorstander van verheffing van het gewone volk in de kolonie. Ging het aanvankelijk om culturele verheffing, later werden meer staatkundige/politieke accenten gezet. Soejono werd een van ‘de drie musketiers’. De andere twee waren de oudere Pangeran Aria Achmad Djajadiningrat (1877-1943) en Raden Mas Adipati Ario Koesoemo Oetoyo (1871-1953), eveneens stammend uit adellijke geslachten. In het politieke spectrum golden zij als gematigde (coöperatieve, zoals dat destijds heette) nationalisten.
Toen hij regent was van Pasuruan werd Soejono ook lid van de Volksraad in Batavia. Hoewel de naam anders doet vermoeden was dit geen echt parlement, het orgaan had slechts raadgevende bevoegdheid. In 1930 en 1931 verbleef Soejono met zijn gezin in Nederland voor onder meer een economische opdracht. Na weer een periode in Indië woonden ze van 1936 tot 1940 in Den Haag, waar Soejono op het ministerie van Koloniën optrad als verbindingsman met Van Mook in Batavia/Jakarta. In 1940 keerde hij terug naar Indië. Hij werd er lid van de Raad van Nederlands-Indië, het hoogste adviesorgaan van de gouverneur-generaal. Die raad bestond uit vijf leden, van wie twee ‘inheemse’. Soejono voerde de titels Raden Adipati Ario en mocht zich later zelfs Pangeran (prins) noemen.
Minister
Na de Japanse invasie behoorde Soejono (niet alleen, maar wel mede omdat hij Engels sprak) tot het selecte gezelschap bestuurders dat begin maart 1942 uitweek naar Australië. In overleg met gouverneur-generaal Alidius Tjarda van Starkenborgh Stachouwer had Huib van Mook Soejono daarvoor uitgekozen.
Van Mook was minister van koloniën, maar verbleef nog steeds in Indië, in Londen nam premier Gerbrandy Koloniën voor hem waar. In Australië bleef Soejono niet lang. In april streek hij neer in Londen, waar hij kortstondig vice-voorzitter was van de Raad van bijstand voor Nederlands-Indische Zaken. In die functie adviseerde hij minister Van Mook. Op 9 juni ten slotte werd Soejono in Londen minister zonder portefeuille op het ministerie van Koloniën (gevestigd in Mexborough House, 17 Berkeley Street). Het voorstel daartoe kwam van Van Mook. De benoeming was uniek. Soejono was de eerste en de laatste Indonesiër die ooit deel uitmaakte van de Nederlandse ministerraad.
Van Mook – voor de oorlog in Indië lid van de progressieve Stuw-groep – hoopte op steun van Soejono als hij in het kabinet voorstellen zou doen voor nieuwe staatkundige stappen voor Indië. Ook minister Eelco van Kleffens (buitenlandse zaken) zag een scoringskans in Soejono’s toetreden tot het kabinet. In de Verenigde Staten, waar anti-koloniaal sentiment leefde, kon Nederland er na Soejono’s benoeming op wijzen dat wat Nederland betreft Nederlanders en Indonesiërs principieel gelijkwaardig waren en dat Indonesiërs tot de hoogste functies konden doordringen. Dat oogde beter dan het Britse kabinet, waarin geen enkele ‘niet-blanke overzeese rijksgenoot’ zat, aldus historicus Cees Fasseur in zijn Wilhelmina-biografie.
In zijn standaardwerk over Nederland in de Tweede Wereldoorlog meldt Loe de Jong dat die argumenten premier Gerbrandy wel aanspraken. Anderzijds noteert De Jong dat het voor de gereformeerde Gerbrandy geen aanbeveling was dat Soejono moslim was. Tegen zowel Van Mook als minister Piet Kerstens (handel, nijverheid, scheepvaart) verklaarde de premier dat ‘alle Muzelmannen brandhout voor de hel’ zijn. Overigens zou hij over Soejono al snel de mening zijn toegedaan dat deze een voortreffelijke man was, zowel wijs als bescheiden. Wel noemde hij Soejono in de ministerraad zo nu en dan ‘de muzelman’.
Koningin Wilhelmina zag tegen Soejono’s benoeming tot minister bezwaren. Ze meende dat het kabinet daarmee van een Nederlands in een rijkskabinet zou veranderen. Buiten het parlement om (dat door de oorlog niet meer functioneerde) vond ze zo’n wijziging niet verantwoord.
Koningin Wilhelmina
Intrigerender is een vraag die Wilhelmina opwierp. Kón Soejono wel minister worden? Hij was immers wel Nederlands onderdaan, maar geen Nederlander. Zo stond het destijds in de nationaliteitenwetgeving. Die opmerking is vooral intrigerend in het licht van het ‘landverraad’ dat de Indonesische nationalistische voorman Soekarno na de oorlog werd aangewreven, omdat hij zich in de jaren 1942-1945 met de Japanse bezetter had ingelaten. Zijn biograaf Lambert Giebels heeft erop gewezen dat van landverraad juridisch geen sprake kon zijn, juist omdat Soekarno slechts Nederlands onderdaan was, maar geen Nederlander. Hoe dat ook zij, Wilhelmina hield haar verzet tegen Soejono’s ministerschap maar een weekje vol.
Terzijde zij opgemerkt dat de verhouding tussen haar en haar ministers in Londen allerminst ideaal was. Zo vierde ze met de bewindslieden maar één keer Kerstmis en bij de officiële vieringen van Koninginnedag liet ze verstek gaan. Een uitzondering maakte ze eind augustus 1942. Toen kwam Wilhelmina naar de Royal Albert Hall, omdat daar de nog niet zo lang geleden benoemde minister Soejono zou spreken ter gelegenheid van haar verjaardag, de eerste sinds de bezetting van Indië.
Daags nadat het Koninklijk Besluit over zijn benoeming was getekend beleefde Soejono op 10 juni 1942 zijn eerste vergadering van de ministerraad. Premier Gerbrandy verwelkomde hem met vriendelijke woorden, de andere ministers applaudisseerden. Soejono zei dat hij zich ervan bewust was dat hij ‘een grote verantwoordelijkheid op zich heeft genomen, ook tegenover het Indonesische volk. Hij twijfelt niet aan een vruchtdragende samenwerking in het kabinet’. Opnieuw applaus.
Zelfbeschikkingsrecht
Wreed zou Soejono enkele maanden later ontwaken uit zijn droom over ‘vruchtdragende samenwerking’. Een onoverbrugbare tegenstelling tussen hem en alle andere ministers trad aan het licht tijdens discussies over wat Wilhelmina in een radiotoespraak zou moeten zeggen over het naoorlogse Indië-beleid. Soejono benadrukte dat wát de koningin ook zou zeggen geen enkele waarde zou hebben als het belangrijkste element zou ontbreken: de erkenning van Indonesië’s recht op zelfstandigheid/onafhankelijkheid. Giebels noemde Soejono later ‘een Cassandra’ – naar de Trojaanse koningsdochter die de ondergang van de stad voorspelde, maar door niemand werd geloofd.
Begin oktober maakte de Javaanse minister een nota voor zijn ambtgenoten. Niet alleen ‘bij enkele uiterst radicale politici’, maar ook bij ‘een groter deel der Indonesische samenleving’, ook bij ‘de politiek ongeschoolde massa’ leefde volgens Soejono één wens: ‘volkomen baas in eigen huis te wezen’. Nederland zou dus heel ver moeten gaan om de Indonesische bevolking te kunnen bewegen tot aanvaarding van Nederlandse voorstellen, aldus Soejono’s nota:
,,De drang naar vrijheid is elk volk aangeboren.’’
Op 13 en 15 oktober 1942 wijdde de ministerraad twee lange vergaderingen aan Indië. Tijdens het eerste beraad kreeg Van Mook steun voor de door hem voorgestelde erkenning van de ‘gelijkwaardigheid’ van Nederland en Indonesië. Toen Soejono pleitte voor erkenning van het zelfbeschikkingsrecht van zijn geboorteland vond hij echter meteen acht collega’s op zijn weg. Een van hen, Hendrik van Boeijen (binnenlandse zaken), meende: “Het Indonesische volk is staatkundig nog een kind.” Premier Gerbrandy vond Soejono’s pleidooi ontijdig.
Op 15 oktober hamerde Soejono er nogmaals op dat in Indië niets te bereiken viel zonder erkenning van Indonesisch zelfbeschikkingsrecht. Hij wees onder meer op de koloniale paragraaf in het programma van de sociaaldemocratische SDAP. Daarin stond dat de partij ‘onvoorwaardelijk het recht van het Indonesische volk erkent om onafhankelijk te zijn’. Aan de ministerstafel zaten ook de SDAP’ers Jan van den Tempel (sociale zaken) en Willem Albarda (financiën, waterstaat). Die laatste zei dat erkenning van het Indonesische recht op onafhankelijkheid ‘nog niet behoeft te betekenen die onafhankelijkheid te effectueren’. Immers, vond Albarda, ‘voor Indië blijft Nederland nodig’. Afgesproken werd dat Van Mook zich opnieuw aan een concept-tekst zou zetten. Wilhelmina zou die voor de radio uitspreken op 7 december 1942, de eerste verjaardag van de Japanse aanval op de Amerikaanse vlootbasis Pearl Harbor.
De finale beraadslaging hield het kabinet op 22 oktober. Echte beslissingen konden pas worden genomen na de bevrijding van Nederland én Indië, vond de meerderheid. Maar besloten werd wel dat de koningin voor Radio Oranje onder meer dit zou kunnen zeggen:
“Ik laat mij hierbij leiden door het besef, dat geen enkele politieke eenheid en verbondenheid op den duur kunnen blijven bestaan, die niet gedragen worden door de vrijwillige aanvaarding en de trouw van de overgrote meerderheid der burgerij. Ik weet dat Nederland dieper dan ooit zijn verantwoordelijkheid zal gevoelen voor de verdere emancipatie van het Indonesische volk, en ik ben overtuigd dat de Indonesiërs het langzaam gegroeide deelgenootschap tussen de verschillende volkeren van het koninkrijk aanvaarden als de beste waarborg voor het behoud en de vervulling van hun vrijheid.”
De zinsnede ‘dat geen enkele politieke eenheid en verbondenheid op den duur kunnen blijven bestaan, die niet gedragen worden door de vrijwillige aanvaarding en de trouw van de overgrote meerderheid der burgerij’, die volgens De Jong ‘de deur opende voor een andere status van Nederlands-Indië’, was een suggestie geweest van minister Van Kleffens. Hij had – vergeefs – gehoopt daarmee aan Soejono’s bezwaren tegemoet te komen.
Nog één keer betoogde Soejono dat het niet goed genoeg was, dat, ‘Indonesië het recht moest hebben tegen een samengaan met Nederland neen te zeggen’. Volgens Soejono ‘dreigt (er) gevaar indien die gelegenheid niet wordt gegeven’. Geen van de andere ministers steunde hem. “Soejono werd doodsbleek”, schrijft De Jong. Waarop hij die mededeling baseert, laat hij onvermeld, maar andere auteurs hebben hem gretig overgenomen. Van Mooks biograaf Van den Berge zegt het iets anders:
“Als ontgoocheling een gezicht heeft dan moet dat het gezicht van Soejono geweest zijn toen hij in de ministerraad (…) begreep dat niemand (…) Indonesië’s recht op onafhankelijkheid in de 7 december toespraak opgenomen wilde zien.”
Gelijk
De Jong werpt de vraag op of de regering wijs zou hebben gehandeld door, zoals Soejono drie keer had bepleit, het recht van Indonesië op zelfstandigheid/onafhankelijkheid te erkennen. De geschiedschrijver des rijks meent dat die erkenning impliciet wel uit Wilhelmina’s toespraak kan worden afgeleid. Tegelijk staat volgens De Jong in die rede het herstel van het koninkrijk centraal en dus in eerste instantie ook het herstel van het Nederlandse gezag in Indië. De Jongs conclusie: “Achteraf bezien: ja, Soejono had gelijk.’’
Op 5 januari 1943 overleed Soejono in Londen na een hartaanval. De Jong spreekt het vermoeden uit dat daarbij een rol zal hebben gespeeld dat de minister ‘het besef niet kon verdragen dat hij op het door hem terecht als wezenlijk beschouwde punt niets ten bate van die (Indonesische) samenleving had kunnen bereiken’. Ook merkt De Jong op dat hij zich ‘niet anders (kan) voorstellen’ dan dat Soejono zich alleen heeft laten overhalen ‘zijn geliefd Java te verlaten, omdat hij zich had voorgenomen de regering in Londen voor dit inzicht (onafhankelijkheid/zelfstandigheid voor Indonesië, red.) te winnen’.
Het was voor Soejono uitgelopen op een treurige mislukking. In het kabinet werd hij niet vervangen, omdat geen enkele Indonesiër daarvoor geschikt werd gevonden. Op 8 januari 1943 werd Soejono begraven op het islamitische deel van de begraafplaats in Woking, ten zuidwesten van Londen in het graafschap Surrey. Het aan hem gewijde, zeer beperkte Indonesische Wikipedia-paginaatje noemt Soejono ‘politikus Belanda’ – een Nederlands politicus.
Irawan Soejono
Hoe tragisch het einde van zijn politieke leven ook verliep, één ding is Soejono bespaard gebleven: de wetenschap dat zijn zoon Irawan (1920-1945) als verzetsman in Leiden door een Duitse kogel werd geveld.
Door verblijf van het gezin in Nederland was Irawan hier naar school gegaan. Aan de Leidse universiteit ging hij daarna studeren. En toen kwamen de Duitsers. Irawan Soejono koos voor het verzet, waarschijnlijk in 1942 of 1943. De Indonesische (studenten)vereniging Perhimpoenan Indonesia – al veel eerder een kweekvijver voor het Indonesische nationalisme – verspreidde in Leiden, Den Haag en Rotterdam het illegale blad De Bevrijding. Onder de schuilnaam Henk van de Bevrijding was Irawan daarvan de organisatorische en technische spil. In Leiden was hij ook lid van het studentencommando van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) dat in de sleutelstad een Indonesische eenheid had.
Op 13 januari 1945 rond 16.00 uur dreigde Irawan, terwijl hij in Leiden onderdelen vervoerde van een stencil- of schrijfmachine (de bronnen spreken elkaar tegen), in de val te lopen tijdens een razzia. Via een zijstraat van de Breestraat probeerde hij op de fiets te vluchten naar de Boommarkt. Maar een Duitse kogel werd hem fataal. De Indonesische BS-groep Soerapati werd omgedoopt tot groep Irawan. In Amsterdam Osdorp is in 1990 een straat genoemd naar Irawan Soejono.
Ook interessant: Bestond Nederland nog wel? En de Republiek Indonesië?
…of: Deftig taalgebruik in officiële Indië-correspondentie 1945-1950
Overzicht van boeken over de geschiedenis van Nederlands-Indië
Bronnen ▼
-Cees Fasseur: Wilhelmina. Krijgshaftig in een vormeloze jas. (Amsterdam 2001)
-Cees Fasseur: Eigen meester, niemands knecht. Het leven van Pieter Sjoerds Gerbrandy. (Amsterdam 2014)
-Lambert Giebels: Soekarno. Nederlands onderdaan. (Amsterdam 1999)
-Dr. L. de Jong: Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 9 (Den Haag 1979).
-Dr. L. de Jong: Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 11a (Den Haag 1984).
-Dr. L. de Jong: Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 11c (Den Haag 1986).
-Harry A. Poeze: In het land van de overheerser. Indonesiërs in Nederland 1600-1950. (Dordrecht 1986)