In 1914 bevond de militaire macht van Europa zich op haar hoogtepunt. Het was het eindresultaat van een ontwikkeling die rond 1315 begon. In Te vuur en te zwaard. De militaire ontwikkeling van Europa, 1315-1914 beschrijft Olaf van Nimwegen hoe in zes eeuwen tijd de Europese legers langzaam veranderden in de massale oorlogsmachines die in 1914 zichzelf vernietigden.
Militaire geschiedenis is belangrijk, want het zijn oorlogen en veldslagen die vaak de loop van de geschiedenis bepalen. Als de Poolse koning Jan III Sobiekski de Turken in 1683 niet voor de poorten van Wenen had weggejaagd, had de Europese geschiedenis er heel anders uit kunnen zien. En zo zijn er nog veel meer beslissende momenten waar militaire ontwikkelingen de geschiedenis hebben vormgegeven.
Vuurwapens
Te vuur en te zwaard begint met de veertiende eeuw omdat toen vuurwapens hun intrede deden op de slagvelden van Europa. Hoewel de rol van ridders te paard niet direct was uitgespeeld, kon iedere burger of boerenpummel nu zo’n dure edelman uit zijn harnas schieten. Met de ontwikkeling van vuurwapens van onhandige zware dingen tot meer handzame musketten, werd de rol van de ridder steeds minder relevant.
Ridders waren duur en hadden jarenlange training nodig om goed te worden, net als goede langboogschutters die feitelijk atleten waren. Met een vuurwapen daarentegen kun je na een paar dagen oefenen omgaan. De rol van de infanterie werd daarmee steeds belangrijker. De opkomst van vuurwapens leidde tot een democratisering die de mensheid meer gelijk maakte. Steden en koningen kregen zo meer macht ten koste van de traditionele landadel.
Huurlingen
Ook de samenstelling van legers veranderde door de eeuwen heen. In de zestiende en zeventiende eeuw was een leger een samenraapsel van huurlingkapiteins of ‘contracters’ die zichzelf met hun eenheid aan een opdrachtgever verhuurden. Maar huurlingen waren onbetrouwbaar en langzaam ging men naar een permanent leger toe van loyale en gedisciplineerde beroepsmilitairen. Onder Napoleon zien we de opkomst van grote legers van dienstplichtigen. Het is saillant dat we in onze tijd van dienstplichtigen terug naar een beroepsleger zijn gegaan en de rol van private huurlingbedrijven in belang toeneemt.
Ook de ontwikkeling en productie van wapens was eeuwenlang een zaak van private ambachtslieden. Maar met de industriële revolutie komt in de negentiende eeuw ook het zogenaamde militair-industrieel complex op. Tot dan bemoeide de overheid zich niet met wapenontwikkeling. In de negentiende eeuw ging de overheid echter belastinggeld steken in wapenontwikkeling en ontstond de moderne wapenwedloop.
Nederland
Van 1674 tot 1918 vormden de Zuidelijke Nederlanden het slagveld van West-Europa. Daar troffen de grote Europese legers elkaar in wisselende coalities. De slag bij Waterloo (1815) en het Westelijk Front (1914-1918) zijn de bekendste conflicten. Van Nimwegen schreef eerder over het Staatse leger. Ook in dit boek is er veel aandacht voor de militaire ontwikkelingen in Nederland dat op dit gebied in de zestiende en zeventiende eeuw een leidende rol vervulde. Door Nederlandse veldheren als stadhouder prins Maurits en zijn Friese neef Willem Lodewijk ontwikkelde methoden werkten nog door tot in de Napoleontische tijd.
Gezien het belang van oorlogen voor het verloop van de geschiedenis kan het geen kwaad om, ook als militaire geschiedenis u niet interesseert, iets af te weten van de belangrijkste militaire ontwikkelingen. Dit boek geeft daarnaast ook antwoord op vragen als waarom soldaten in een linie tegenover elkaar gingen staan en waarom het tot in de achttiende eeuw moeilijk raakschieten was met een kanon. Van Nimwegen sluit ieder hoofdstuk af met een samenvattende conclusie. Te vuur en te zwaard is een helder, toegankelijk en informatief overzicht van de ontwikkeling van het krijgsbedrijf.
Boek: Te vuur en te zwaard – Olaf van Nimwegen