Op de avond van 8 december 1980 wordt John Lennon vermoord voor zijn appartementsgebouw in New York, de stad waar de voormalige Beatle sinds zijn vertrek uit Engeland in 1971 woont. Moordenaar Marc David Chapman wordt na zijn daad aangetroffen met het moordwapen in zijn hand en tweeduizend dollar cash in de zak. In plaats van te vluchten zit hij doodgemoedereerd te lezen in The Catcher in the Rye. Het voorval draagt bij aan de cultstatus die het boek sindsdien kreeg.
Als je het echt allemaal wil horen, dan wil je waarschijnlijk eerst weten waar ik geboren ben en wat een waardeloze jeugd ik heb gehad en wat mijn ouders allemaal gedaan hebben voordat ze mij kregen en meer van dat soort sentimentele gelul, maar eerlijk gezegd heb ik geen zin om het daarover te hebben.
Zo begint de op 27 januari 2010 overleden Amerikaanse schrijver J.D. Salinger zijn The Catcher in the Rye (1951). Het boek vertelt het verhaal van de scholier Holden Caulfield die worstelt met de maatschappij en weigert volwassen te worden. Terwijl het oeuvre van Jerome David Salinger (1919-2010) nog een handvol andere boeken kent – onbekend gebleven literaire pareltjes als Nine Stories (1953) en Franny and Zooey (1961) over de lotgevallen van het wonderbaarlijke gezin Glass – heeft alleen The Catcher een cultstatus verworven die niet slechts te verklaren valt vanwege literaire kwaliteit. Het feit dat Salinger zich na publicatie compleet terugtrok uit het openbare leven heeft er iets mee te maken. Maar er is nog iets.
Nep
Voordat Chapman tot zijn daad kwam, was hij al jarenlang een Beatles-fan. Hij was geobsedeerd door Lennon. Na een zenuwinzinking kreeg hij een afkeer van zijn voormalige held en noemde hem ‘phoney’, nep. Dat was een favoriete uitdrukking van Holden Caulfield, waarmee deze zich afzette tegen het leven dat volwassenen leiden. Na zijn aanhouding verklaarde hij tegenover de politie:
I’m sure the large part of me is Holden Caulfield, who is the main person in the book. The small part of me must be the Devil.
Maar behalve de officiële versie, Chapman als psychiatrisch gestoorde fan wiens idolatie omsloeg in haat en moordlust, is er rond The Catcher nog een ander verhaal te vertellen.
Fenton Bresler beweert in Who Killed John Lennon? (1989) dat Chapman een zogeheten manchurian candidate was. Iemand wiens psyche door middel van mind control is geprogrammeerd om als willoos werktuig op afroep een bepaalde taak, bijvoorbeeld een moord, uit te voeren. De slapende moordmachine hoeft slechts getriggerd te worden om zijn taak te vervullen. En hier komt Salingers boek in beeld. Chapmans trigger zou te vinden zijn in een passage uit The Catcher in the Rye.
De term manchurian candidate is ontleend aan de gelijknamige roman van Richard Condon uit 1959, waarin de zoon van een prominente Amerikaanse politicus wordt gehersenspoeld om voor de communisten een moord te plegen. Condon’s boek is tweemaal verfilmd. Terwijl de verfilming uit 2004 slecht is ontvangen, geldt de versie van John Frankenheimer uit 1962 met Frank Sinatra in de hoofdrol als een klassieke Koude Oorlogsfilm.
John Loken beweert in Oswald’s Trigger Films (2000) dat Lee Harvey Oswald zich door deze film liet inspireren tot het plegen van de aanslag op president Kennedy. Na deze moord zou Sinatra de film uit roulatie hebben laten halen. Feit is dat hij nadien slechts zelden te zien was in de VS. Ook een andere film waarin Sinatra speelde, Suddenly (1954) raakte in de vergetelheid. Daarin speelde Sinatra de rol van een presidentsmoordenaar, een thema dat na 1963 gevoelig lag.
Conspiracy Theory
Terug naar die andere moord. Volgens Bresler moest Lennon uit de weg worden geruimd omdat hij lastig was voor de Amerikaanse overheid. Hij was immers een prominente woordvoerder van New Left en de anti-Vietnambeweging. Niet voor niets schreef FBI-directeur J. Edgar Hoover in kapitale letters op Lennons omvangrijke dossier: ALL EXTREMISTS SHOULD BE CONSIDERED DANGEROUS. Volgens Bresler vreesde de regering Nixon Lennons invloed op de jeugd en het gezagsondermijnende effect dat van zijn optreden uitging. Ziedaar het motief. Chapman was het instrument van de regering die het vuile werk opknapte.
In Conspiracy Theory, een film uit 1997, heeft de door Mel Gibson gespeelde hoofdpersoon Jerry Fletcher ook een obsessie voor Salingers boek. Hij bezit een hele boekenkast vol. Iedere keer als hij het boek ergens ziet staan, kan hij de onverklaarbare drang niet weerstaan een exemplaar aan te schaffen. Gaandeweg de film blijkt dat de verhalen van de ogenschijnlijk gestoorde hoofdpersoon toch niet louter aan zijn fantasie zijn ontsproten. Fletcher blijkt een slachtoffer van het zogeheten MK-ULTRA programma. En dat is bepaald geen fictie.
MK-ULTRA
In 1975 bracht een onderzoekscommissie van het Amerikaanse congres onder voorzitterschap van senator Frank Church het bestaan van MK-ULTRA aan het licht. De CIA bleek decennialang sinistere experimenten op gevangenen, psychisch gestoorden en dienstplichtige soldaten te hebben uitgevoerd. Die fungeerden zonder het te weten als proefkonijn voor het toedienen van verschillende soorten drugs, zoals LSD en ze waren slachtoffer van hypnose. Aan het hoofd van MK-ULTRA stond de controversiële psychiater Sidney Gottlieb.
De reden voor de experimenten was natuurlijk niet het vergroten van de wetenschappelijke kennis over de menselijke psyche. Men was geïnteresseerd in concrete resultaten waarmee voordelen te behalen waren in het diffuse Koude Oorlogsspel tussen Oost en West. In het geval van MK-ULTRA was dat het produceren van perfecte moordmachines. Ook hebben de onderzoekingen kennis opgeleverd over verhoortechnieken die tot op de dag van vandaag door de CIA gebruikt worden, zoals bij de gevangenen in Guantanamo Bay.
Mede dankzij de onrechtmatige vernietiging van de archieven van MK-ULTRA op instigatie van CIA-directeur Richard Helms, zijn de experimenten een dankbaar onderwerp geworden voor complotdenkers. Zo worden de aanslagen op John F. Kennedy, maar vooral die op zijn broer Robert in 1968 toegeschreven aan door MK-ULTRA geproduceerde manchurian candidates. Behalve deze moorden en die op Lennon, wordt in dit verband nog een andere aanslag genoemd.
Taxi Driver
Opnieuw blijkt hoezeer Oscar Wilde het bij het bij het rechte eind had toen hij schreef dat het leven de kunst imiteert, veel meer dan de kunst het leven. Op 30 maart 1981 opende John Hinckley jr. het vuur op president Reagan, die vrij ernstig gewond raakte. Hinckley probeerde met zijn daad indruk te maken op de actrice Jodie Foster, voor wie hij een obsessie had. Hij had zijn tik voor Foster opgedaan naar aanleiding van Martin Scorsese’s film Taxi Driver (1976). De door Robert de Niro gespeelde hoofdpersoon Travis Bickle probeert het in die film tevergeefs aan te leggen met een jonge prostitué gespeeld door Foster. Uit frustratie beraamt Bickle een moordaanslag op een presidentskandidaat.
De scenarioschrijvers baseerden het karakter van Bickle op de figuur van Arthur Bremer, die in 1972 een poging deed om de gouverneur van Alabama, George Wallace, toen in de running om Democratisch presidentskandidaat te worden, te vermoorden. Later bleek dat Bremer het eigenlijk op president Nixon gemunt had, maar daarvan afzag omdat zijn beveiliging te goed was.
Kort voor de aanslag, zo stelde de politie later vast, leende Bremer twee boeken bij de bibliotheek, beide over de moord op Robert Kennedy. Diens moordenaar Sirhan Sirhan zit tot op de dag van vandaag vast in een Californische gevangenis. Bij een poging om Bobby Kennedy’s moordenaar vrij te krijgen in 2011 voerde zijn advocaat William F. Pepper onder meer aan dat zijn cliënt was gebrainwashed tijdens het plegen van zijn daad, als geciteerd op ABC News:
There is no question he was hypno-programmed. He was set up. He was used. He was manipulated.
Pepper beweerde voorts dat het geheugen van zijn cliënt na de daad gewist zou zijn en dat er een tweede schutter was. Argumenten uit de complotdenkershoek, vonden critici. Bovendien voorziet een zogeheten parole hearing in beginsel niet in de mogelijkheid het bewijs opnieuw te betwisten en zo de rechtszaak inhoudelijk over te doen.
Terwijl Kennedy’s nabestaanden geen bezwaar hebben tegen zijn vrijlating, stuitte de laatste poging om Sirhan Sirhan op vrije voeten te krijgen op de weigerachtigheid van gouverneur Gavin Newsom, die Robert Kennedy zijn politieke held noemt. Sirhan Sirhan weigert verantwoordelijkheid te nemen voor zijn daden en heeft onvoldoende geleerd van zijn straf om vergelijkbaar gevaarlijk en destructief gedrag in de toekomst te voorkomen, aldus de gouverneur in januari 2022 over een bijna 78-jarige die zijn daad 53 jaar geleden pleegde.