De kunstwereld is allesbehalve een lieftallige wereld. Nu niet. Toen niet. Hoe vaak stonden artistieke kemphanen met getrokken penselen tegenover mekaar. In het laatste kwart van de negentiende eeuw werd zo een robbertje – zelfs juridisch – uitgevochten tussen kunstschilder Jan Van Beers, de kunstcriticus Lucien Solvay en James Ensor die daarvoor zelfs inspiratie vond bij de Brusselse Zwans.
De wereld is een schouwtoneel. Ensor beaamt dat, niet alleen door de theatrale opbouw van vele van zijn werken, maar vooral door zijn scherpe analyse van de ‘condition humaine’ of beter de ‘comédie humaine’. (Patrick Florizoone in De Baden van Oostende
Dat theater-in-openlucht bood Oostende in de tweede helft van de negentiende eeuw. Van een suffige militaire vesting/uitkijkpost met houten huizen bloeide de kustplaats open tot La Reine des Plages (de Koningin der Badsteden). Al wie naam en faam had, toonde er zijn sociale status. Zien en gezien worden. Dat was zomers netwerken wanneer gekroonde hoofden en burgerlijke elite langs de zeedijk flaneerden. ’s Winters veranderde Oostende opnieuw in een mistroostig dorp waar armoede van zeevaarders en arbeiders nauwelijks verholen was.
Deze maatschappelijk spagaat en het stedenbouwkundig kabaal bekeek Ensor, in 1860 in Oostende geboren, met argusogen. Talrijke prenten, schilderijen observeren en becommentariëren de toeristische en humane geplogenheden. Het baden in zee als nieuwe gezondheidskuur inspireert karikaturisten tot olijke prenten; ook Félicien Rops.
Badkarren, zoals aanschouwelijk op prenten, zijn een nieuwe rage. De negentiende eeuw is een preutse eeuw en baden voor vrouwen dient – voor hun eerbaarheid – welvoeglijk te gebeuren; met afzonderlijke badzones voor mannen en voor vrouwen, maar ook met badkarren die in zee worden gerold en waar vrouwen zich – min of meer – kunnen onttrekken aan onbescheiden blikken. Koudwatervrees is echter voor die bangelijke burgerdames, ingebonden in hun korsetten, hun onderrokken, hun huizen en maatschappelijk milieu, een realiteit. Met weinig textiel voor die tijd zich blootgeven aan de koele golven, het vergde wat gewenning.
Schrikkerig

Met eigendomsrecht solde een nieuwe wetgeving evenwel niet. Van Beers had de firma Braun in Parijs de exclusieve rechten op reproductie van zijn schilderij geschonken. Wegens schending van het copyright werden tal van Oostendse winkeliers voor de rechtbank gedaagd. Om zijn tante een torenhoge boete te besparen, riep James Ensor de hulp in van de Brusselse advocaat Edmond Picard, die als groot amateur en verdediger van eigentijdse kunst Ensor gunstig gezind was. De familie kwam er met een (beperktere) geldsom en verbeurdverklaring van de geplagieerde goederen van af.
De lokroep van de meermin
Maar Ensor slaat de ergernis op en verwerkt ze jaren later in de pastiche L’appel de la Sirène. Zoals de Zwans, keert hij de situatie om. In zijn spotprent met een gelijkaardige badkar figureert Ensor zelf als bange wezel. In zijn gestreept, wollen badpak blijft hij bedremmeld bovenaan de trap treuzelen. Hij durft het water niet in, hoewel een vrouw hem in zee probeert te lokken. Die vrouw zou Mariette Hannon, de zus van zijn academievriend Théo Hannon kunnen zijn. Ensor bekende later dat hij verliefd op een getrouwde vrouw was geweest. De oudere Mariette was gehuwd met Ernest Rousseau, professor en eveneens rector aan de Université Libre de Bruxelles. Het echtpaar zou Ensor – al in zijn beginjaren – steunen met aankopen maar hem ook warm verwelkomen in hun Brusselse woning.

Sirene, zo noemde Ensor ook zijn latere minnares, Augusta Boogaerts, weet Patrick Florizoone.
Maar zoals altijd is het verhaal bij Ensor nog veel complexer. De Sirène was ook een sloep die Jan Van Beers schilderde in een klein, fijn schilderijtje. Een man helpt een jonge vrouw van het staketsel voor een pleziertochtje in het roeibootje. Het werk, tentoongesteld op het officiële kunstsalon in Brussel in 1881, veroorzaakte een enorme storm in de kunstwereld en leidde tot een roemrucht proces.
Trammelant

…apostel van de kunst toegepast op de industrie. L’indépendance belge, 25 januari 1882
Fotografie werd toen nog als een industrieel métier gezien en niet als kunst.
Voor Van Beers en zijn tijdgenoten was een schilder met een fotograaf gelijkstellen, op zijn minst een affront voor de schilder. Erger nog, het was hem een bedrieger en een oplichter noemen. Naar Jan Dirk Baetens, Photography in the Picture
Van Beers, in zijn beroepseer aangetast, daagde de criticasters uit om op een willekeurig gekozen plek de verf van het schilderij te krassen om zo de onderlaag te ontdekken.

Minderwaardig
De rechtbank oordeelde evenwel dat Lucien Solvay zijn taak als criticus – zonder kwade intenties – had uitgevoerd. In het vonnis, weergegeven in de katholieke krant Le Bien Public op 1 februari 1882, was één van de argumentaties:
Gezien het gebruik van de fotografie in de schilderkunst een onderwerp van discussie is, dat sommige critici het als een verlaging van de kunst zien, onwaardig voor een echte kunstenaar en dat anderen, terecht of ten onrechte, de fotografie enkel zien als een mechanisch hulpmiddel voor de realisatie van de ideeën van de schilder en dat zodus het specifiek talent van de kunstenaar zich altijd in zijn oeuvre reveleert door zijn persoonlijke stempel.
De rechtbank stelde Van Beers in het ongelijk en veroordeelde hem tot het betalen van de proceskosten. Het proces en de weerklank ervan leverden Van Beers een smak publiciteit op.
Zwans

Ensor heeft vast en zeker weet gehad van die spotprent, vermits zijn goeie vriend Théo Hannon een van de tenoren van de drie Great Zwans Exhibitions was. Spot, ironie, humor die de zwanzers hanteren om maatschappelijke misstanden, artistiek opportunisme, modische tendensen, onderhuidse tristesse op de korrel te nemen. Ook het omkeren van een onderwerp om de zelfvoldane (kunst)wereld een ‘foto’ voor te houden. Maar in de eerste plaats te monkelen met zichzelf. Precies zoals Ensor… later.
Ensor voelde zich als kunstenaar niet geaccepteerd en hunkerend naar de erkenning van zijn genie schilderde en tekende hij zichzelf als een gekwelde figuur, miskend en belasterd door zijn tijdgenoten. Ook als mens was Ensor geïsoleerd in het burgerlijke milieu waarvan hij de spelregels en de hypocrisie steeds minder verdroeg. Hij vond een uitlaatklep in spot en satire. Lieve Compernolle & Ronny Gobyn in De Baden van Oostende
Humor als uitlaatklep.
2024 is het Ensorjaar met tal van tentoonstellingen. Tot 14 april 2024 is in zijn thuisstad de tentoonstelling Rose, Rose, Rose à mes yeux. James Ensor en het stilleven in België van 1830 tot 1930, te zien.
Zwans, een verzet vermomd in humor
Bronnen ▼
-Jan Dirk Baetens, Photography in the Picture: Style, Genre and Commerce in the Art of Jan Van Beers (1852-1927), Image and Narrative – Article Online Magazine of the Visual Narrativ, issue 14, 2006.