Op 2 maart 1127 vond er in de Sint-Donaaskerk van Brugge tijdens de ochtendmis een gruwelijke misdaad plaats. Terwijl hij bad en aalmoezen uitdeelde, werd graaf Karel de Goede van Vlaanderen vermoord. Nadat zij hem met hun zwaarden hadden neergehouwen, zaten de moordenaars de aanhangers van de graaf in de stad achterna.
Karel had geen directe nakomelingen. Tussen de meest nabije verwanten brak een strijd om de opvolging uit. Op dat moment greep de Franse koning Lodewijk VI de Dikke in. Het ging hem vooral om de schatkist van de vermoorde graaf, maar ook wilde hij zijn gezag als leenheer doen gelden. Karel had Vlaanderen geregeerd alsof het een onafhankelijk koninkrijk was, maar formeel viel het machtige en welvarende graafschap onder de Franse koning.
Lodewijk wierp zich op als Karels wreker. Samenzweerders die in zijn handen vielen, liet hij van de hoogste toren van de Brugse burcht naar beneden gooien. Ook probeerde hij zijn eigen kandidaat als opvolger van de graaf te installeren. De Vlamingen, de burgers van de steden voorop, kwamen in verzet en kozen voor een andere kandidaat. Ten slotte moest de koning zich gewonnen geven. Bovendien bleek de grafelijke schat onvindbaar. Lodewijk keerde onverrichter zake huiswaarts.