Toynbee Hall ontstaat in 1884 op initiatief van de predikant Samuel Barnett en diens vrouw Henrietta. Het is een vestiging in het verpauperde Oost-Londen waar studenten uit Oxford geacht worden zich in te leven in de wereld van de armen om met hen een gemeenschap te vormen. Aanvankelijk succesvol, maakt dit streven aan het begin van de twintigste eeuw plaats voor een meer wetenschappelijke aanpak van het sociale vraagstuk.
Gemeenschapsvorming en hiërarchie
In de tweede helft van de negentiende eeuw groeit in Victoriaans Engeland het besef onder intellectuelen dat overbrugging van de klassentegenstellingen geboden is ter wille van het algemeen belang. Educatie gebaseerd op universele christelijke beginselen en de klassieken speelt daarin volgens hen een sleutelrol en zal nieuwe politici voortbrengen die zich verheffen boven de traditionele tegenstellingen. Aanhangers van deze gedachte worden wel beschouwd als behorend tot een aparte maatschappelijke klasse met eigen idealen naast die van de bestaande aristocratie, de middenklasse der ondernemers en de industriële arbeidersklasse. Het is deze nieuwe klasse die na 1880 de sociale hervormers voortbrengt verbonden aan Toynbee Hall. Hervormers die proberen de toenemende polarisatie tussen arbeiders en elite te overbruggen en het gemeenschapsgevoel in het uiteenvallende Britse Gemenebest te herstellen. Het zijn erfgenamen van de pedagoog Thomas Arnold, van 1828 tot 1841 rector van de Rugby kostschool. Arnold houdt zich vooral bezig met de bestudering van de christelijke moraal en hoewel hij geen fervent sportliefhebber is, ontwikkelt er zich onder zijn beheer wel rond het midden van de eeuw de variant van football die zijn naam ontleent aan die van zijn school. Het overbruggen van klassentegenstellingen impliceert volgens de Arnoldians niet het streven naar gelijkheid, maar naar een hiërarchische verhouding tussen de klassen, waarbinnen beide hun verantwoordelijkheden dienen te nemen en geacht worden wederzijdse verplichtingen na te komen.
Deze opvatting over de gewenste verhouding tussen de hogere en lagere klassen riekt naar het traditionele paternalisme dat heerste in rurale streken; een op economische factoren gebaseerde verhouding tussen landheer en pachters. De Arnoldians worden dan ook wel urbane jonkers (urban squires) genoemd, maar dat zijn zij niet. In hun relatie met de lagere klasse spelen economische factoren geen rol, zij baseren zich op het principe van wederzijdse onbaatzuchtigheid. Sociale hervorming betekent in hun ogen het leggen van een verbinding tussen mensen van hogere en lagere status met als oogmerk een versterkte gewaarwording van de waarde van het bestaan voor zichzelf en voor de gemeenschap als geheel. Hervormers dienen dan ook te gaan leven onder de minder bedeelden, niet slechts om hen terzijde te staan, maar vooral om ware gemeenschapszin te creëren, het komen tot een gemeenschap die een gezamenlijk doel nastreeft. Entamering van allerlei educatieve projecten speelt daarbij een belangrijke rol, maar, zo wordt wel gewaarschuwd: geef de armen geen geld.
In deze traditie past ook het werk van Octavia Hill, ongekroonde koningin van de sociale hervorming in de tweede helft van de negentiende eeuw, die daadwerkelijk de arme Londense bevolking opzoekt, hen behoorlijke huisvesting biedt tegen een betaalbare huur en haar cliënten tracht op te voeden tot zelfstandigheid en een ordelijke en moreel aanvaardbare levensstijl. Aan haar werk en het in 1883 verschenen pamflet The Bitter Cry of Outcast London, ontlenen de grondleggers van Toynbee Hall inspiratie.
Onbaatzuchtigheid en geloofstwijfel
Het is vooral in Oxford waar onder docenten en afgestudeerden van het Balliol College het inzicht doorbreekt dat een universiteit niet slechts pure wetenschap dient te bedrijven, maar dat zij ook de verantwoordelijkheid heeft een generatie van capabele politieke leiders voort te brengen. Uitgesproken apostel van dit idee is Benjamin Jowett, rector van Balliol van 1870 tot aan zijn overlijden in 1893 en als Arnoldiaan ervan overtuigd dat onderwijs behalve het kweken van eruditie en geleerdheid, ook het besef moet doen groeien van iemands verplichtingen jegens de samenleving en de rol die hij daarin te vervullen heeft, een rol gebaseerd op onbaatzuchtigheid. Uiteraard is het Balliol College niet de enige plaats van waaruit deze kijk op de rol van educatie wordt uitgedragen. Dankzij de geschriften van Mathew Arnold, zoon van Thomas, verspreidt de Arnoldiaanse filosofie zich over het land. Hij stelt hoop in de verandering van de natie in een van lieflijkheid en helderheid, een natie waarin de muren tussen de maatschappelijke klassen geslecht worden zodat allen deel uitmaken van een nationale cultuur waarvan zij in dezelfde mate kunnen profiteren.
Sleutelfiguren binnen deze cultuur zijn niet de traditionele aristocraten of de staat, maar verlichte geesten die er altijd te vinden zijn die zich bewust zijn van hun ‘beste eigen ik’. Onbaatzuchtige autoriteiten die uitrijzen boven de belangen van hun eigen klasse en in staat om aan anderen het beste gedachtegoed dat ooit is voortgebracht over te dragen in woord, maar vooral in daad. Een van Mathew Arnolds meest vooraanstaande volgelingen is de filosoof Thomas Green die net als Arnold de gemeenschap wil bezielen door haar christelijke beginselen in te blazen. Maar als Green rond 1870 zijn boodschap begint te verspreiden als docent van het Balliol, stellen zijn leerlingen zich de vraag of zij hem wel kunnen volgen in geval geloofstwijfel zich van hen heeft meester gemaakt.
Green, die zich al eerder heeft afgekeerd van de christelijke orthodoxie, komt zijn studenten te hulp. Hij stelt dat verlies van het geloof geenszins inhoudt dat daarmee christelijke waarden niet kunnen of mogen worden onderschreven en onderstreept het belang van de ‘doelmatige aard van de christelijke levenswijze’. Niet het geloof, maar iemands handelwijze prevaleert.
Arnold Toynbee
In 1875, als Green op het toppunt staat van zijn invloed als docent, laat Arnold Toynbee, zich inschrijven als student van het Balliol College. Toynbee kan beschouwd worden als een volgeling van Green die net als zijn leermeester meent dat individuele eerbiedwaardigheid, het volmaakte innerlijk, slechts bereikt kan worden door het eigen bestaan ten dienste te stellen van dat van de medemens. Hij bekwaamt zich als economisch historicus en leert op basis van zijn kennis van deze discipline zijn studenten de ‘ijzeren wetten’ te verwerpen die het laissez-faire vergoelijken en de economische realiteit niet als vanzelfsprekend te aanvaarden. In de voetsporen van Green hamert Toynbee op het belang van leiderschap van een onbaatzuchtige elite, maar ziet ook voor de staat een zekere rol weggelegd. Diens verantwoordelijkheid is gelegen in het treffen van voorzieningen wanneer individuen niet bij machte zijn die zelf te realiseren, zoals huisvesting en onderwijs opdat zij op basis daarvan hun verantwoordelijkheden als burger kunnen leren inzien en…
‘…een zuiverder en verhevener bestaan kunnen beginnen’.
In 1882 overlijdt Green op vijfenveertigjarige leeftijd en een jaar later sterft ook Toynbee op de zeer jeugdige leeftijd van dertig. Maar rector Benjamin Jowett vertrouwt erop dat de nieuwe generatie studenten de fakkel zullen overnemen en gewapend met het gedachtegoed van hun leermeesters zullen uitgroeien tot leiders die zelfzucht hebben ingeruild voor dienstbaarheid aan de samenleving. Ook met de dood van Jowett in 1893 komt er geen einde aan de door Green en Toynbee geïnspireerde nieuwe traditie. Het is Jowetts opvolger als rector, de Schotse filosoof Edward Caird, die Balliol-studenten oproept hun verantwoordelijkheid te nemen buiten de muren van het college. Hij predikt het ideaal van ‘Eenheid, broederschap, gepassioneerd enthousiasme voor de mensheid en de bereidheid alles te geven voor het gemeenschappelijk welzijn’. Daarmee plaatst Caird het Balliol College aan het front van een beweging die in Samuel Barnett, oprichter van Toynbee Hall, zijn voornaamste voorvechter heeft.
De Barnetts
Samuel Barnett ziet het levenslicht op 8 februari 1844 in Bristol als zoon van een fabrikant van ijzeren ledikanten en groeit op in een welgestelde omgeving. In 1862 wordt hij toegelaten tot het Wadham College in Oxford, een wat achtergebleven instituut, geleid door een reactionaire en evangelische rector en afgeschermd van invloeden vanuit Balliol. Barnett toont zich een wat burgerlijke, maar ijverige student die in 1866 een graad behaald in rechten en geschiedenis. Na twee jaar als docent in Winchester gewerkt te hebben, heeft hij voldoende gespaard om een reis te maken naar de Verenigde Staten waar hem de schellen van de ogen vallen. Wat hij hoort en ziet is voldoende om hem te genezen van het conservatisme, van het Toryisme dat hem met de paplepel is ingegoten. Hij raakt ervan overtuigd dat onderwijs de sleutel is tot maatschappelijke verheffing van mensen boven het niveau van welhaast dierlijke misère. Vanaf dat moment beschouwt Barnett Toryisme als louter bedoeld om dingen te laten zoals zij zijn en dat is hij niet van plan. Na zijn reis besluit hij predikant te worden. Niet slechts om het evangelie te verkondigen, maar ook om in een eenvoudige parochie handen en voeten te geven aan beschavingsarbeid. In 1867 wordt hij aangesteld als lekenassistent in de parochie van St. Mary die niet zo armetierig is als die in East End Londen, maar waar wel veel werk ligt te wachten.
Barnett gaat aan de slag als onderwijzer en organisator van een werkmansclub in de overtuiging dat de Engelse Kerk ten doel heeft alle onderdelen van de samenleving te verenigen onder één christelijk dak. Daar maakt hij kennis met de filantrope Octavia Hill die haar experimenten start in deze parochie en ook met een leerlinge van Hill, Henrietta Rowland met wie hij in 1873 in het huwelijk treedt. Met hulp van Hill zoekt het gedreven echtpaar een eigen parochie. Dat leidt tot de aanstelling van Barnett in de parochie van St. Jude in het district Whitechapel, een van de meest armoedige sloppenbuurten (slums) van Londen, waar de misdaad welig tiert. In 1888 vermoordt Jack the Ripper er vijf prostituees en een jaar later komt Charles Booth tot de bevinding dat 40% van de bevolking leeft beneden de armoedegrens. Omdat de wijk na de pogroms van de Russische tsaar Alexander II in 1881 overspoeld is met berooide joodse vluchtelingen, heeft de Engelse Kerk nauwelijks vat op de bevolking waarvan een verwaarloosbaar percentage de kerk bezoekt.
Barnett zet zich aan een schier onmogelijke taak, maar hij maakt vorderingen. Gaandeweg neemt het kerkbezoek toe en hij organiseert voorzieningen als volwassenenonderwijs, een avondschool voor meisjes, een literaire vereniging, een jaarlijkse kunsttentoonstelling en een moederschapsvereniging. Om zijn parochianen te behoeden voor verkwisting introduceert hij de spaarpot en een pensioensysteem. Veel van wat Barnett opstart is bedoeld om zelfhulp te bevorderen. Ondanks deze successen is Barnett er niet van overtuigd dat zijn aanpak de oplossing kan zijn voor de enorme problemen waarmee East End Londen kampt. Maar Barnett en zijn vrouw zetten door, hoe slopend het werk vaak is.
Toynbee Hall krijgt vorm
Tegen het eind van de jaren zeventig wordt Barnett geïntroduceerd bij Benjamin Jowett van het Balliol College en verdiept hij zich in het denken over de rol van de elite in de samenleving zoals zich dat in Oxford ontwikkeld heeft. Plannen om deze filosofie handen en voeten te geven in de vorm van concrete actie beginnen langzaam vorm te krijgen. Samen met zijn vrouw bezoekt Barnett in Oxford Toynbee’s zuster die bevriend is met Henrietta en dat leidt tot een correspondentie tussen Barnett en Toynbee over de beperkingen die de Kerk ondervindt als motor voor herstel van de gemeenschap. Er volgen meerdere bezoeken aan Oxford waarbij de Barnetts van gedachten wisselen met vooraanstaande denkers als Green, Toynbee, Jowett en Caird. Sommigen van hen proberen het voorbeeld van de Barnetts te volgen en trekken erop uit om in East End hun ideeën in praktijk te brengen. In 1883 komt Barnett met het idee op de proppen van een universitaire vestiging in de probleemwijken. Hij stelt zich zo’n vestiging voor als een instituut waar gemeenschapsvorming wordt bevorderd met aan het hoofd een leider die blaakt van enthousiasme bijgestaan door pioniers, vers afgestudeerd aan de universiteit. Een onderkomen dat gevestigd is in een sloppenwijk zou een trefpunt voor alle maatschappelijke klassen moeten zijn. En de pioniers, gemotiveerd door sympathie voor en dienstbaarheid aan de bevolking, zouden erin slagen mensen de kracht en kundigheid te geven om zelf richting te geven aan hun bestaan. Barnett ziet zijn initiatief duidelijk niet als missiewerk zoals dat gedaan wordt door het Clergy Mission College – een initiatief van de Engelse Kerk – dat na het verschijnen van The Bitter Cry een campagne lanceert voor missiewerk met als doel om Londen te kerstenen.
In juli 1884 ziet de Universities’ Settlement Association het licht die geregistreerd wordt als een maatschappelijke onderneming. Doelstellingen van het genootschap zijn het voorzien in onderwijs en middelen voor recreatie en genietingen voor de mensen die leven in de armere wijken van Londen en andere grote steden, onderzoek naar de gesteldheid van de armen en aandacht voor en entamering van plannen om hun welzijn te bevorderen. Een verlaten pand dat dienst heeft gedaan als vakschool voor jongens in de nabijheid van Barnetts parochie wordt aangekocht voor 6.250 pond en rond de kerst van 1884 hebben de eerste pioniers er hun intrek genomen. De eer voor de naamgeving van de vestiging: Toynbee Hall komt toe aan Henrietta Barnett. Het genootschap aarzelt geen seconde en benoemt de dan veertigjarige Barnett tot directeur die zich in zijn werk laat leiden door de gedachte dat de duizenden arbeiders van East End onderwezen moeten worden via een individuele benadering met als doel hun gewoontes te veranderen die aan de basis liggen van Armoede, Onwetendheid en Zonde. Hij is ervan overtuigd dat met Toynbee Hall de ideale omgeving is, gecreëerd om mannen en vrouwen tot een beter begrip te brengen van Gods bedoelingen door rijk en arm samen te brengen. Armen kunnen tot verhevener gedachten worden gebracht en rijken tot een bescheidener leefwijze.
Hoogtijdagen
Gedurende zijn bewind als beheerder van Toynbee Hall houdt Barnett zich persoonlijk bezig met de werving van pioniers-bewoners die hij vooral rekruteert in Oxford. De start is veelbelovend en na anderhalf jaar meldt hij dat hij:
‘nogmaals de snaren van de vestiging heeft bespeeld en de mannen zich bereid vonden te dansen.’
Weer een jaar later toont hij zich onverminderd opgetogen en laat hij weten dat de Balliol-boys de beste zijn. Van 1884 tot 1900 verblijven er honderdentwee bewoners in Toynbee Hall die allen geacht worden er minsten drie maanden door te brengen. De gemiddelde verblijfsduur is hoog, tussen de anderhalf en twee jaar, zo vermeldt het jaarverslag over 1892. Om toegelaten te worden tot Toynbee Hall is het voldoende om de beginselen ervan te onderschrijven, de religieuze overtuiging van een kandidaat wordt niet getoetst waarmee Barnett het onderscheid accentueert tussen de arbeid van zijn organisatie en het missiewerk van de kerk. Barnett en zijn vrouw trekken ook associés aan die op deeltijdbasis tijd en talent ter beschikking stellen aan Toynbee Hall, bijvoorbeeld in de vorm van het geven van lezingen of het lobbyen en fondswerving in de universitaire wereld en onder de elite.
Toynbee Hall biedt ruimte aan zestien mannelijke bewoners. Er is een leslokaal voor driehonderd toehoorders, een grote eetkamer, een conversatieruimte, een speciale tekenkamer en de nodige kantoortjes. De stijl waarin een en ander is uitgevoerd lijkt geenszins op die van een Londense club, maar heeft iets weg van een comfortabel landhuis, zij het dat alles eenvoud uitstraalt en het midden houdt tussen de luxe van West End Londen en de somberheid van Whitechapel. Het dagelijks leven wordt georganiseerd door een comité bestaande uit de directeur en enkele bewoners. Voor kost en inwoning wordt per week dertig shilling in rekening gebracht. Er wordt gezamenlijk en op gezette tijden geluncht en gedineerd aan een lange tafel. Ook andere zaken zijn strikt gereguleerd zoals het tijdstip waarop het licht uitgaat. Tennissen op zondag is verboden evenals dansen. Vrouwen worden niet toegelaten ofschoon Barnett een overtuigd feminist is en pleitbezorger van stemrecht voor vrouwen. Maar, zo schrijft zijn vrouw later in zijn biografie, Barnett vreest dat het toelaten van vrouwelijke bewoners de indruk wekt dat Toynbee Hall overvallen is door vrouwen, wat de meest capabele mannelijke studenten zal afschrikken zich er te vestigen. En zo is Henrietta de enige vrouw binnen de muren van Toynbee Hall die min of meer beschouwd wordt als een sekseloos wezen die een dienende rol vervult in de schaduw van haar man. Een volstrekt verkeerd beeld, maar de werkkracht van Henrietta lijdt er beslist niet onder. Ofschoon Barnett zijn uiterste best heeft gedaan om een omgeving te creëren waarin de eenvoudige mensen Whitechapel zich welkom kunnen voelen, is er toch kritiek. Sommige pioniers vinden het er veel te luxe en te comfortabel en ervaren de Hall als een universitaire oase waarvan de deuren gesloten lijken te zijn voor hen die leven in de morsige en armoedige onderkomens in de nabije omgeving en verlaten Toynbee Hall om echt onder de mensen te gaan wonen.
In de loop van de jaren tachtig en negentig komt een netwerk van educatieve projecten, organisaties en clubs van de grond, alles in het kader van de totstandbrenging van een machinerie ter bevordering van de verbinding tussen de hogere en lagere maatschappelijke klassen. Veel nadruk wordt gelegd op educatie om de achtergestelden tot verhevener gedachten te brengen. Lezingen worden georganiseerd met als onderwerp: De eerste vier regeringperiodes van de Tudors, Fysieke eigenschappen van lucht en water, Achttiende-eeuwse muziek, De werken van Händel, Bach en Scarlatti. Daarnaast zijn er praktische instructies voor het naaien van kleding, zelfredzaamheid en dergelijke. In 1883 gaat een cursus boekhouden van start.
Voor degenen die het zich kunnen veroorloven is er de Toynbee Traveller’s Club die buitenlandse tripjes organiseert vanaf 1902 en de Toynbee Workman’s Club, gericht op mensen met een smalle beurs. Voor jongeren zijn er jeugd- en sportclubs en avondlessen. In de zomermaanden worden kinderen uit East End Londen in de gelegenheid gesteld om een andere atmosfeer in te ademen onder auspiciën van het Children’s Country Holiday Fund, een organisatie die losstaat van Toynbee Hall, maar wel door de Barnetts is gesticht. En al deze activiteiten die door hen op de rails worden gezet ademen de sfeer van het pogen uit te vinden waar behoefte aan bestaat en hoe men de achtergestelden zoveel mogelijk in hun waarde kan laten. Dit in tegenstelling tot het missiewerk vanuit de kerk dat mensen verteld wat goed voor hen is. Een conclusie die getrokken kan worden op grond van een onderzoek dat Charles Booth verricht in Londen naar religieuze beleving van de inwoners aan het begin van de jaren tachtig. De programma’s van de Toynbee Hall zijn zo populair dat zij het beginsel van de een-op-een benadering geweld aan doen, want dat is niet houdbaar als er honderden belangstellenden afkomen op een avondconversatie. Dan is er geen kans op om elkaar te leren kennen en Barnett moedigt zijn volgelingen dan ook aan om kleinschalige bijeenkomsten te organiseren. Hoe dan ook, het educatieve programma is van een niet geringe omvang en trekt belangstellenden uit heel Londen. Ongeveer 70% is afkomstig uit de oostelijke sectoren van de stad. Het gebruik van de bibliotheek is indrukwekkend en bereikt na vijf jaar een bezoekersaantal van 13.000.
Toynbee Hall, bedoeld om een verbinding te leggen tussen hogere en lagere sociale klassen, blijkt ondanks alles niet echt aantrekkelijk te zijn voor de meest achtergestelden. Belangstellenden voor de educatieve programma’s hebben doorgaans elementair onderwijs achter de rug en komen uit arbeiders- en lagere regionen van de middenklasse. Maar dat feit deert Barnett niet. Voor hem zijn zij net zo goed als de allerarmsten toe aan verhoging van hun intellectuele en culturele niveau. Wat het effect is van al het goede dat Toynbee Hall biedt is vrijwel niets met zekerheid te zeggen, maar wel staat vast dat de pioniers, de gedreven intellectuelen uit de universitaire wereld, afknappen op hen die afkomstig zijn uit de eigenlijke doelgroep: de armen van Whitechapel. Zij leven in een andere wereld. Wat een belangrijke hobbel blijkt te zijn is dat deze mensen slechts geïnteresseerd zijn in direct profijt van hun komst naar de Hall en niet denken in termen van langetermijninvesteringen.
Daarbij komt dat Barnetts hiërarchische visie op volksverheffing, het idee dat de culturele leegte van de armen gevuld moet worden met de culturele rijkdom van de elite, hem het zicht ontneemt op het belang van de eigen volkscultuur voor de bevolking van Whitechapel. Hoewel zij waardering hebben voor wat Toynbee Hall te bieden heeft, wenden zijn zich ervan af en houden zij vast aan een leefwereld die door Barnett als inferieur wordt beschouwd. Gedurende het Interbellum zullen de socialisten die dan langdurig heer en meester zijn in hun Rode Wenen, precies dezelfde fout begaan. Ook daar wordt de arbeiderscultuur niet begrepen door de gedreven (socialistische) leiders en lijdt het idee om top-down de Neue Mensch te creëren schipbreuk.
Toynbee Hall aan het begin van de twintigste eeuw
In 1902 publiceert Edward Urwick, de rechterhand van Barnett, een kritisch essay over het wel en wee van Toynbee Hall. Hij wijst erop dat de Hall de tijdelijk aanwezig zijnde academici isoleert van bewoners van de buurt waarom alles begonnen is. Het is als een hotel of een paleis dat geen buren heeft en de pioniers van Toynbee Hall zijn, aldus Urwick, feitelijk niet te onderscheiden van kamerhuurders in een comfortabele herberg. Urwicks vertrek uit de Hall is de voorbode van een toenemend gebrek aan enthousiasme van de kant van een nieuwe generatie wetenschappers om zich met hart en ziel in te zetten voor de realisatie van Barnetts idealen. Barnett legt de schuld daarvan bij de scholen en universiteiten die het aan de wil ontbreekt om jongelui hoogstaande ideeën in te prenten. Maar het is een onomkeerbaar proces wanneer het ontbreekt aan pleitbezorgers als Green, Toynbee en Jowett. Het idealisme van hen en Barnett wordt als ouderwets beschouwd en is geen concurrent voor atletiek en esthetiek die een sterkere aantrekkingskracht uitoefenen op de universitaire nieuwkomers. De tijden zijn veranderd en de belangstelling voor de programma’s van Toynbee Hall nemen aan het begin van de twintigste eeuw af. Het noopt Barnett tot een koerswijziging en Toynbee Hall wordt van een trefpunt waar elite en de lagere klassen tot elkaar kunnen komen en samenleven tot een centrum van onderwijsexperimenten, filantropische projecten en onderzoek naar de sociale omstandigheden in East End Londen. De gedrevenheid van Barnett wijkt voor de opkomende belangstelling voor de sociologie, voor de verwetenschappelijking van de sociale zorg. Barnett heeft als praktisch ingesteld mens, als doener, voor die vernieuwing weinig belangstelling en de onderzoeksactiviteiten van iemand als Charles Booth bekijkt hij met argwaan.
Barnett stelt zich niet de wetenschappelijke vraag naar hoe de werkelijkheid eruit ziet, maar vraagt zich liever af hoe die eruit zou moeten zien. Hij neemt in 1906 afscheid als directeur, aanvaardt een positie als kanunnik en wordt later benoemd tot onderdeken in Westminster. Samuel Barnett overlijdt in 1913. Henrietta overleeft haar man met drieëntwintig jaar en sterft in 1936.
George Landsbury, leider van de Labour Party en opgegroeid in East End Londen, merkt op in zijn autobiografie:
“De enige tastbare prestatie van Toynbee Hall [….] was het volstoppen van de bureaucratie van de regering met mannen en vrouwen die naar Oost-Londen togen vol vuur en enthousiasme voor het welzijn van de massa’s en ontdekten dat het bevorderen van hun eigen belangen en die van de armen het best gediend waren door Oost-Londen te verlaten en het in zijn eigen sop te laten gaarkoken, terwijl zij parlementslid werden, ministers van het kabinet en ambtenaren.”
Dat is een wel wat cynische kijk op Toynbee Hall, want Barnetts ideaal van gemeenschapsvorming via een-op-een relaties tussen arm en rijk mag dan niet realiseerbaar zijn gebleken, zijn sociale bewogenheid leeft voort bij veel van zijn volgelingen die belangrijke posities verwerven zoals William Beveridge die als student van Balliol en ingezetene van Toynbee Hall aan de basis heeft gestaan van een systeem van sociale zorg in Groot-Brittannië. Toynbee Hall speelt heden ten dage een belangrijke rol in de Londense samenleving, waar de bevolking terecht kan voor advies en steun. Daarnaast zijn overal in de wereld Barnetts ideeën een inspiratiebron geweest voor sociale activiteiten. Een Nederlandse loot aan de Toynbeestam is het welbekende Ons Huis.
Ook interessant: De sloppenwijken van Londen
…of: Rood Wenen (en de creatie van de ‘neue Mensch’)
Boek: De volksverheffers – Sociaal hervormers in Nederland en de wereld, 1870-1914
Video: Toynbee Hall: Building a future without poverty
-Gruber, H., Red Vienna, Experiments in Working-Class Culture 1919-1934, Oxford University Press, New York 1991.
-Hill, O., Homes of the London Poor, Macmillan, Londen 1883 (reprint BookDepository.com)
-Meacham, S., Toynbee Hall and Social Reform 1880-1914, Yale University Press, New haven – London 1987.
-Mearns, A., The Bitter Cry of Outcast London: An Inquiry Into the Condition of the Abject Poor, Talbot Collection of British Pamphlets 1883.
-Smit, C., De Volksverheffers, Sociaal Hervomers in Nederland en de Wereld 1870-1914, Verloren, Hilversum 2015.
-Sorée, M & Snepvangers, M., Ons Huis, 100 jaar buurtwerk in Amsterdam, Snepvangers & Sorée Buro voor Historisch Onderzoek, Amsterdam 1992.