De uitvinding van toiletpapier
Je zit op de wc. Naast je hangt een rol toiletpapier aan een houder. Die rol kan twee kanten op: hij rolt naar voren of naar achteren. Daar is wel eens gedoe over. Moet hij naar voren of moet hij naar achteren?
Meestal rolt het papier naar voren. Je kunt het afscheuren langs een lijn met van die gaatjes. Velletje voor velletje. Of vijf tegelijk. De dikke rol wordt dunner en aan het eind stuit je op een kartonnen koker die tevoorschijn floept. Het laatste velletje blijft verkreukeld op de koker achter met wat lijmresten. Het is tijd voor een nieuwe rol.
En dan sta je daar in de rij bij de caissière met dat reuzenpak van zestien rollen toiletpapier, dat boven alle andere boodschappen op de kassaband uittorent. Je hebt de keuze voor dit papier al lang geleden gemaakt: enkellaags, dubbellaags, 3-laags, 4-laags, extra zacht en toch sterk, wit of witter of misschien een keer met een blauw motief – je staat daar en je doet alsof de schaamte voorbij is, je rekent af, het pak past niet in de plastic boodschappentas en dus neem je het ding onder je arm en wandelt de supermarkt uit.
Je loopt naar huis. Nog nooit heb je eraan gedacht dat dit toiletpapier dat je al bijna je hele leven dagelijks gebruikt, ooit is uitgevonden. De stoommachine is uitgevonden en de gloeilamp en de telefoon en de computer, maar gewoon toiletpapier?
Je loopt met dat pak toiletpapier en je merkt dat er nog een rest van schaamte is, een schaamte die je als jongen niet had – zo’n jongen uit het gewiekste Handboek voor jongens dat vertelt wat je moet doen als je iemand met een pak toiletpapier op straat ziet lopen:
‘Dan moet je ineens zeggen: Dat heeft die Joseph Gayetty toch maar mooi uitgevonden! Als ze verbaasd reageren, doe je alsof dit iets is wat iederéén weet.’
Hoe ging het in al die eeuwen voor de uitvinding van het toiletpapier? Het ging met water, als er water in de buurt was – en vaak was er geen klaterende beek. Het ging met één of twee vingers of de halve hand, en daarna was er weer water nodig maar er was niet altijd water. Het ging met bladeren en takken. Het ging met wat er was: van sneeuw tot kokosnoot, van mos tot schelp, van schapenwol tot de wonderlijke maïskolf – met de pluim of met de gestroopte kolf. En in het oude Rome ging het met een spons op een stok, gedoopt in een aardewerken pot met zout water.
Later, eeuwen later, kwam de tijd van het privaat, een houten hok aan het huis of op het erf. Het interieur bestond uit een plank met een gat en een deksel. Het privaat kwam daarna ook in het huis, een aparte kleine kamer in gang of achterhuis. In dit privaat ging het, dankzij de uitvinding van de drukpers, met kranten, pamfletten, tijdschriften en uitgescheurde boekpagina’s.
In New York werd de invloedrijke New York Tribune gebruikt als veeglap, en de prille New York Times, in stukken geknipt, en op het land de populaire Old Farmer’s Almanac, gaatje erin, touwtje erdoor, spijkertje in de muur.
De ondernemer Joseph Gayetty beschouwde die oude kranten met hun drukinkt als een smerig gif; het was gevaarlijk voor de gevoelige lichaamsdelen. Geïnspireerd door de opkomende papierindustrie kwam hij in 1857 op het idee om schoon papier te maken voor het vuile werk. Losse vellen. Het eerste echte toiletpapier. In advertenties waarschuwde hij voor het gevaar van de drukinkt en prees zijn eigen toiletpapier om de hygiëne én de geneeskrachtige werking: de toevoeging van sap uit de dikke bladeren van de aloë vera voorkwam het ontstaan van aambeien. Hij verkocht het toiletpapier onder de naam Gayetty’s Medicated Paper en voorzag elk vel met het watermerk van zijn naam. 500 vel voor 50 cent.
Het medicinale toiletpapier was geen succes. Het was te duur. Oud papier was gratis. De Amerikanen bleven daarom liever hun kranten en tijdschriften gebruiken. Met inkt en al.
De comeback van het toiletpapier duurde tientallen jaren. En het werd aangekondigd als nieuw: de eerste rol met geperforeerd toiletpapier. Je kon velletje voor velletje afscheuren. Op de patentaanvraag van Seth Wheeler van de Albany Perforated Wrapping Paper Co. staat de scheurlijn getekend. Het was 22 december 1891.
Ook de firma Scott van Church Street in New York komt met nieuw toiletpapier en met een uitgebreide advertentiecampagne. Er is behoefte aan meer informatie over hygiëne, vindt Scott, want twee derde van alle mannen en vrouwen van middelbare leeftijd en ouder lijden aan ‘een of andere rectale aandoening’.
Rectaal – dan zitten we in de endeldarm, het laatste deel van de dikke darm, de monding van de kakaroute. Die rectale aandoening, vervolgt Scott, komt door de inferieure kwaliteit van het toiletpapier.
‘Ruw toiletpapier kan ernstige verwondingen veroorzaken.’
Die drukinkt van oude kranten was al niet best, maar dat ruwe toiletpapier is ook niet goed. Scott zegt het niet met zo veel woorden – de taal omtrent de gevoelige delen is nog zeer gesluierd – maar het gaat om venijnige houtsplinters. De firma Scott wist het probleem ook niet meteen op te lossen, want pas in 1935 kwam een fabrikant met een opmerkelijke verbetering: ‘splintervrij toiletpapier’. Wij zijn nu zo gewend aan het comfort van 4-laags, extra zacht en toch sterk, dat we geen moment hebben bedacht dat er toen houtsplinters in het papier zaten. We waren ook bijna vergeten dat papier, sinds het midden van de negentiende eeuw, wordt gemaakt van bomen.
Het maken van goed toiletpapier had zijn tijd nodig: van de uitvinding in 1857 via de eerste rol tot aan het splintervrije toiletpapier duurt bijna tachtig jaar. En dan komt St. Andrews Paper Mill uit Londen in 1942 voor het eerst met dubbellaags toiletpapier, dat de kans vermindert om tijdens het vegen met de vinger door het papier te gaan. De reclame wordt zinnelijker. In de jaren vijftig presenteert de Scott Paper Company een campagne voor zacht toiletpapier in pasteltinten. Een Lady in Gown, een bevallige dame in een lichtblauwe ochtendjas van synthetische zijde met een grote strik en een teddyberenkraag, het haar al geföhnd, de lippen gestift en de nagels roodgelakt, hangt heel behoedzaam – we zien haar op de cover van dit boek – een rol lichtblauw en zijdezacht toiletpapier aan de houder. Die houder heeft aan het eind een handgreep: een opgerolde koperen slang. De bek van de slang nadert de vingers van de vrouw.
Hoe moet die rol nu worden opgehangen?
Moet het papier naar voren rollen of naar achteren? Op 17 maart 2015 tweet de schrijver Owen Williams een afbeelding van het patent van Seth Wheeler uit 1891, waarop te zien is dat het papier naar voren rolt. ‘Het patent voor toiletpapier maakt een einde aan het over versus under debate’.
Dezelfde dag neemt de website The Huffington Post het bericht over:
‘Het eeuwige debat over toiletpapier lijkt meer dan een eeuw geleden al beslist.’
Dan gaat de rol van Seth Wheeler wereldwijd via Twitter en Facebook. Het pleit is beslecht: naar voren. Maar als we kijken naar de handen van de dame in blauwe zijde, die de richtlijnen van de aloude Scott Paper Company volgt, dan is het: naar achteren.
Boek: Holy Shit! – Jaffe Vink