Van addergebroed tot billenkoek – een bijzonder woordenboek

Van Allegaartje tot Zeebenen – Rogier Proper
7 minuten leestijd
Tekening van Honoré Daumier uit het Brooklyn Museum
Tekening van Honoré Daumier van iemand die billenkoek krijgt (Brooklyn Museum)
Een paar jaar geleden begon het scenarioschrijver en taalliefhebber Rogier Proper op te vallen dat jonge mensen allerlei woorden die hij gebruikte, volstrekt niet meer begrepen. Andersom gebeurde hetzelfde. Woorden komen en gaan altijd, soms omdat een product verdwijnt, zoals de telefooncel, maar vaker door veranderende leefomstandigheden of nieuwe vormen van communicatie. Wie hunkert nog, wie weet nog wat slampamper betekent of bombarie? Proper legde een verzameling aan van zulke mooie woorden, die soms nauwelijks nog worden gebruikt, of zich ongemerkt verstoppen in de alledaagse taal. Hieruit ontstond het ‘niet zo gebruikelijke woordenboek’ Van Allegaartje tot Zeebenen. Op Historiek plaatsen we een aantal woorden die Proper opvielen.


– A –

Addergebroed – Zoals we weten komen slangen (en adders) uit het ei, soms leggen ze er wel twintig per worp, en daar moet dus op gebroed worden, willen de eieren uitkomen. Stel je voor: twintig van die lieve kleine addertjes! Een raadsel dus waarom met addergebroed volgens officiĂ«le woordenboeken ‘slecht volk’ wordt bedoeld, tegenwoordig ‘tuig’ geheten, vroeger ook ‘geteisem’ en vele varianten daarvan (zie bij de g). Bovendien schijnt addergebroed een woord te zijn dat uit de Bijbel stamt, het boek dat de christelijke leer verwoordt. Weinig liefdevol voor deze medeschepselen, lijkt me dat. Maar ja, in het paradijs werd de slang ook al voorgesteld als een onbetrouwbaar wezen, dus verrassend is het niet.

Allegaartje – Een allegaartje heeft iets te maken met van alles in een pan kieperen en dan flink roeren tot het gaar is en je van dit samenraapsel een lekkere ratjetoe hebt gemaakt. Maar ik ben geen etymoloog (ofwel woordenontleder), dus het kan ook een andere oorsprong hebben. In elk geval is het mooie woord soepzooitje – of zoals anderen zeggen: soepzootje – een synoniem van allegaartje, al is het wat sterker:

‘In het museum trof men werkelijk een heerlijk allegaartje van stijlen aan, hoewel anderen – de puristen – het eerder een soepzootje zouden noemen.’

Koning Amanoellah Khan - Wikimedia
Koning Amanoellah, waar de term Ammehoela van is afgeleid
Ammehoela – Dat ammehoela pas de laatste jaren aan het verdwijnen is, mag een klein wonder heten, want het werd al in het begin van de vorige eeuw gebruikt door de jeugd wanneer men iets wilde zeggen als: bekijk ‘t, ja, dĂ»h, de ballen, ja, me reet! De jeugdigen gaven dan inderdaad daarbij een klap op de eigen kont, volgens de overlevering. Je ziet het voor je. Zeker een eeuw heeft ammehoela het uitgehouden. Ook mijn oudere zus Mischa zei het regelmatig in de jaren vijftig, bijvoorbeeld wanneer ik bij vorst haar wanten wilde lenen.

‘Ja, ammehoela!’

Jammer van het verlies van dit woord, vooral vanwege die klap op de kont.

Apegapen – Eigenlijk is apegapen geen zelfstandig opererend woord en functioneert het alleen in de uitdrukking ‘op apegapen liggen’. Dat is tegen de afspraak die ik met mezelf maakte: als we hier ook nog aan mooie of verdwenen uitdrukkingen gaan beginnen, is het einde zoek. En dat moet niet. Maar goed, omdat apegapen zo’n mooi binnenrijm met zich meevoert en zo’n grappig woord lijkt te zijn, zie ik het door de vingers. Zonder uitzondering, geen regel. Het verdwijnende op apegapen liggen betekent ‘bijna op sterven liggen’, ‘naar de laatste adem snakken’. Met een aap heeft het helaas niets te maken, met gapen nauwelijks.

Apekool – ‘Sorry, maar dit is echt volstrekte apekool.’ Dat is een vriendelijke manier uit vroegere tijden om te zeggen dat het volkomen kletspraat is, onzinnige lariekoek, grote flauwekul of totaal gelul. Zo, dan weet je dat ook weer. Wat? Bullshit? Ja, dat komt in de buurt, in elk geval een redelijk correcte vertaling met zelfs een dier in de eerste lettergreep.

Argwaan – Waarom is argwaan een verdwijnend woord en wantrouwen niet? Terwijl argwaan toch veel wantrouwender klinkt? Spreek het maar eens langzaam en hardop uit: arg-waan… Misschien komt het doordat argwaan veel eenzamer in het leven staat en minder houvast heeft dan wantrouwen, dat immers uiteindelijk nog enige steun heeft aan haar zusje ‘vertrouwen’. Laten we het daar dan maar op houden. Maar eerlijk is het niet.

– B –

Bagatelliseren – Bepaalde woorden zijn te ingewikkeld om uit te spreken voor sommigen. Leraren beginnen er gewoon niet aan. Ik wil niemand kleineren, laat staan het probleem bagatelliseren, voor zover het al een probleem is natuurlijk. Maar moeilijk hoeft het uitspreken niet te zijn: begin gewoon met het aardige woord bagatel, of wel kleinigheid, en voeg er steeds een lettergreep aan toe. Bagatel-li-se-ren. Nog te moeilijk? Je kunt ook heel goed zonder dit woord, hoor.

Bakvis – Dit verdwenen woord werd nog in de jaren vijftig/ zestig gebruikt om een meisje in de pubertijd aan te duiden:

‘Ach ja, ze is nog een bakvis, hè.’

Het stamt volgens sommigen uit de visserij: een bakvis was te klein voor de verkoop en te groot om terug in zee te gooien (zonde!). En die kon je dan het beste maar bakken, zo luidt de officiĂ«le lezing (onzin, lijkt me). Dus gooide men die vis in een speciale bak, zo stel Ă­k me voor. ‘Vlees noch vis’ zou je de bakvis ook kunnen noemen, al heeft een bakvis weinig met vlees te maken, behalve dat haar pubertijd meestal een zekere verandering van lijf en leden met zich meebrengt. Maar dat heeft nog steeds niets met het woord bakvis te maken.

Balsturig – Een balsturige man (of vrouw of kind) kan alle kanten oprollen, daar is weinig verrassends aan, het woord zegt het al: balsturig. Het enige verrassende is wĂ©lke kant het dan zal oprollen. Maar dat heb je bij balorig, eigengereid, eigenwijs, eigenzinnig, grillig, halsstarrig, koppig, ongezeglijk, onwillig, rebels, recalcitrant, weerspannig en obstinaat Ă³Ă³k. Dat maakt balsturig er als woord dus niet opeens bijzonderder of mooier op, zeg zelf.

Behept – Je zou toch zeggen: dit schrijven we met een b in plaats van p, maar nee hoor. ‘Truus (daar hep je d’r weer) hep een grote muil,’ ofwel: Truus is behept met een grote bek. Of: ‘Truus is behept met een enge ziekte.’ Heeft niets met ‘hebben’ te maken, naar het schijnt. Maar krijg je daar een grote bek van? Als behept echt een verbasterde vervoeging is van het werkwoord hebben, is het op zijn minst een lelijke verbastering. En als dat niet zo is, Ă³Ă³k. Het klinkt ten onrechte ook deftiger dan nodig is. ‘Heeft last van’ voldoet. Weg dus inderdaad met dat behept.

Leuvense stoof in café Vlissinghe in Brugge
Leuvense stoof in cafĂ© Vlissinghe in Brugge (CC BY-SA 4.0 – Donarreiskoffer – wiki)
Bekokstoven – We kunnen vele dingen stoven. Om te beginnen een kool voor iemand. Dat mag ook wel, want kool, rauw op je dak, leidt al snel tot darmklachten, zo wordt gezegd. Tegenwoordig wordt er meer geroerbakt dan gestoofd, althans kool (met wat verse gember, knoflook, en bakolie is zeer aan te bevelen). Maar in overdrachtelijke zin blijft de kool gewoon ouderwets gestoofd (hetgeen indertijd betekende iemand te pakken nemen of een geintje flikken), want iemand een kool roerbakken, zou wel erg modern worden. Wat gaat er vooraf aan iemand een kool stoven? Bekokstoven! Dat is bekoken en stoven tegelijk. Probeer maar eens.

Belabberd – Als je je belabberd voelt, voel je je net iets beroerder dan beroerd. Een treffend woord, belabberd, waarvan het onrechtvaardig is (ten aanzien van het woord) dat je het steeds minder hoort, terwijl ik toch zou zeggen dat steeds meer mensen er behoorlijk belabberd aan toe zijn, als je zo om je heen kijkt, en vooral wanneer hen het ongeluk overkomt dat ze naar een vaderlandse talkshow op de tv zitten te kijken.

Belatafeld – Hoewel het wel grappig klinkt, vind ik dit eigenlijk een vreselijk dom woord, typisch voor en net zo dom als de jaren vijftig en begin zestig van de vorige eeuw, toen dit woord gebruikt werd. ‘Ben je nou helemaal belatafeld?!’ Eigenlijk wilde men zeggen: belazerd. Kinderachtiger kan het bijna niet, want belazerd zou iets met de Bijbelse figuur Lazarus te maken hebben, en dat mocht niet, dat was vloeken. Een variant van het idiote belatafeld was het suffe ‘betoeterd’.

Belhamel – Tantes zeiden dat over stoute neefjes: ‘belhamel!’ Het was de tijd dat nichtjes nog niet stout waren, want daar bestonden (althans) nog geen namen voor. Nu wel? ‘Jij, bliksemstraal? Ondeugd? Donderstraal?’ Nee, ook nogal ouderwets, maar etterbakje of kleine slet roept een moeder vandaag de dag ook niet snel, vermoed ik. Het verdwenen woord belhamel intussen schijnt iets te maken te hebben met de leider van een kudde schapen die een bel meezeult. En die ram is dan ook nog gecastreerd, zo vertelt het verhaal. Het enige waar ik dan aan kan denken is Truus die de r niet kan zeggen. ‘Geef mij de hamel even aan.’ Of gaat castreren niet met een hamer? Soms wel, hoor.

Benenwagen – Typisch woord voor de flauwe humor uit de jaren vijftig en later: ‘Kom je met de benenwagen?’ In plaats van ‘te voet’. Waarschijnlijk een poging om lollig te zijn. Ik zei dan altijd even lollig terug: ‘Nee, ik loop liever.’ Al moet ik toegeven dat benenwagen wel weer een erg mooi beeldend woord is (dat in deel twee van dit boek thuishoort). Als ik kon tekenen, dan wist ik het wel. Ik zat de hele dag benenwagens te ontwerpen. Meisjesbenenwagens, blindenbenenwagens, spillebenenwagens, mankebenenwagens. En zo voort.

Van Allegaartje tot Zeebenen
 
Bezetting, De – Dit woord is natuurlijk an sich geenszins verdwenen: er wordt dagelijks nog flink wat bezet in de wereld door allerlei gewelddadige machthebbers. Nee, ik heb het over De Bezetting, wat tot voor kort nog een overduidelijke verwijzing was naar de bezetting van Nederland door Hitler-Duitsland in 1940-1945, een begrip dat als zodanig ook lange tijd gekoesterd werd als het nationale trauma van dit land. Intussen hebben zich overal in de wereld zovele moorddadige bezettingen voorgedaan, dat jongeren niet begrijpen waarover je het hebt, wanneer je nog steeds dat begrip met de twee hoofdletters bedoelt.

Billenkoek – Billenkoek is een mooi woord omdat het zo beeldend is: koek voor of van den bil. Tegelijk is het een belachelijk woord, een pak op de billen, zoals vroeger ook nog wel eens op plaatjes stond. ‘Klits, klats klandere, van d’ene bil op d’andere.’ Een kermend kind liggend op de knieĂ«n van een hardvochtige vader met snor, die met de vlakke hand op ’s kinds achterwerk kletst, dat zie je niet meer. Er wordt wel om de oren gedraaid, getrapt en geslagen, maar niet speciaal daar. Eindelijk wijs geworden, want de bruine troep die soms door het meppen tevoorschijn kwam, was ook geen pretje. Maar om dat nou koek te noemen?

Boek: Van Allegaartje tot Zeebenen – Rogier Proper

Rogier Proper is journalist, schrijver en scenarist. Hij heeft meerdere boeken op zijn naam staan en ontwikkelde onder meer het schrijfprocedé voor Goede tijden, slechte tijden. Ook regisseerde hij Wim T. Schippers’ radioprogramma Ronflonflon met Jacques Plafond, waarin hij de rol van J. Knasterhuis speelde.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×