Muziek in de bunker
Na de Duitse nederlaag in 1945 werd Hitlers geheime bunker in Berlijn doorzocht door een Russische militaire patrouille onder leiding van Lev Besymenski. Daar werden diverse spullen gevonden – en gretig meegegrist – maar Besymenski was als groot muziekliefhebber alleen geïnteresseerd in de discotheek. Terwijl de soldaten juwelen, schilderijen en andere waardevolle voorwerpen meegraaiden, nam hij alleen de grammofoonplaten mee naar huis. Jarenlang sprak hij met niemand over die unieke verzameling. Hij zou ze wel ooit hebben laten horen aan een paar eminente musici. Een van hen was Emil Gilels, pianist en winnaar van de Koningin Elisabethwedstrijd 1938 (voor de oorlog heette die nog de Wedstrijd Eugène Ysaye). De andere was dirigent Kirill Kondrasjin.
Toen Besymenski in 2007 overleed, vond zijn dochter Alexandra die wonderbare collectie bij het opruimen van haar vaders zolder in het plaatsje Nikolina Gora en gaf er een interview over aan het Duitse weekblad Der Spiegel. Heel wat mensen wilden maar wat graag weten naar welke mooie bladzijden de dictator luisterde. Het werd een onthullend gesprek dat geregeld de wenkbrauwen deed fronsen.
Dat de ouverture uit Der fliegende Holländer erbij zat is geen verrassing. Het is algemeen bekend dat Richard Wagner, die al in 1883 was overleden, zowat de nazihuiscomponist was. Hij ging in zijn opera’s terug naar het Teutoonse oerverleden van de zuivere Germaanse helden. Bovendien had hij een boek geschreven, Das Judentum in der Musik, waarin hij botweg stelde dat de Joden de publieke smaak in de kunst vergiftigden. Dat was mooi meegenomen.
Nog iemand die als een Duits symbool werd beschouwd was Ludwig van Beethoven. Besymenski vond zijn Negende Symfonie terug plus twee pianosonates, de nummers 24 in Fis en 27 in e. Het melodieuze en emotioneel toegankelijke van sonate nr. 24 paste perfect bij Hitlers smaak, maar er hing ook een extramuzikaal aspect aan vast. Een van Beethovens uitspraken was:
‘Sterkte is de moraliteit van de man die zich van anderen onderscheidt.’
Met zulke principes identificeerde Hitler zich graag. Beethoven was ook een man die zich van bescheiden komaf had opgewerkt tot een absolute held. Daar herkende Hitler zichzelf in. Dat schept een band. Wat des te meer verwonderde, was de uitvoerder van de opname: Artur Schnabel. Een Joodse toppianist die in 1933 uit Duitsland was gevlucht. Hij kon zelf ontkomen, maar zijn moeder werd in Terezin vermoord. Anders gezegd: Joden waren dan wel Untermenschen, maar wanneer ze mooi muziek maakten kon Hitler dat allemaal niet veel schelen. Naar zijn achterban toe zou hem dat uiteraard alleen maar ongeloofwaardigheid hebben opgeleverd, en precies daarom hield hij die opnames fijntjes achter slot en grendel. Tot Besymenski ze dus terugvond.
Hitler was een groot operaliefhebber. Er wordt beweerd dat hij – toen hij nog in Wenen woonde – elke dag naar een voorstelling ging. Dat Wagner daarbij hoorde is evident, maar de Rus Modest Moussorgsky! Nog een Untermensch! De dood van Boris Godunov, een dramatische scène uit dat werk, was een van Hitlers geliefkoosde fragmenten. De versie in de bunker kon ook nauwelijks Russischer met de bas Fjodor Sjaliapin in de hoofdrol. Ook Peter Tsjaikowsky, een onvervalste homo zowaar, hield hem gezelschap in de schuilkelder. Diens beroemde vioolconcerto lag in de lade in een uitvoering van – ik val in herhaling – Bronislav Huberman, uitgerekend een Poolse Jood die Europa in 1937 ontvluchtte. Huberman had trouwens meer op zijn kerfstok dan alleen maar ‘Jood zijn’. Hij kwam actief op tegen het nazisme, bijvoorbeeld door een brief te schrijven naar een aantal belangrijke Duitse intellectuelen en artiesten om oppositie te voeren tegen het regime. Hij werd zelfs officieel uitgeroepen tot ‘publieke vijand van het Derde Rijk’!
Hitlers lijstje met vijf platen
Naast Wagner en Beethoven maakte Anton Bruckner de top 3 van geadoreerde Germaanse componisten compleet. Dat hij een adept en blinde bewonderaar van Wagner was, hielp daarbij, maar hij had ook iets gemeen met Hitler: hij was net als Beethoven arm en bescheiden begonnen om vervolgens uit te groeien tot een grootheid. Dat schiep alweer een band. Na het omroepen van de Führers dood op 1 mei 1945 werd op de Reichsrundfunk (de openbare radio) het adagio uit Bruckners Zevende Symfonie gespeeld, vermoedelijk de opname onder leiding van Wilhelm Furtwängler uit 1942. Hitler had dat zelf zo beschikt, en dat was niet toevallig. Hij had die symfonie altijd vergeleken met de Negende van Beethoven en Bruckner schreef dat trage deel enkele weken voor de dood van Richard Wagner met gebruik van de zogenaamde Wagnertuba’s. Alweer die symbolische verbondenheid: Beethoven-Wagner-Bruckner. De gedroomde muziek bij zijn eigen dood.
Verder trof de Russische patrouille nog een aantal verboden Joden aan, de al lang overleden Felix Mendelssohn en Jacques Offenbach en een stelletje ‘verachtelijke Russen’ onder wie Sergei Rachmaninov en Alexander Borodin. Zij vrolijkten Hitler in zijn Berlijnse bunker op. Dat hij er erg mee bezig was bewijst zijn lijstje met vijf platen die te allen prijze mee moesten in geval hij de benen moest nemen: de pianosonates van Beethoven, de ouverture van Der fliegende Holländer, de Russische aria’s met Sjaliapin, Tsjaikowsky’s vioolconcerto en ten slotte de klaviersonate nr. 8 in a van Mozart in een uitvoering van – wie dacht u? – Artur Schnabel. Over de geprefereerde nazimuziek in het algemeen en die Mozartkeuze in het bijzonder deed de immens populaire componist van operettes en lichtklassieke liederen, Robert Stolz, die naar de VS was uitgeweken, in een radioprogramma een schitterende uitspraak:
‘Het lijkt wel alsof de nazi’s Mozart een stalen helm hebben opgezet, Schubert met een sabel hebben omgord en Johann Strauss prikkeldraad rond zijn nek hebben gewikkeld.’
Hitler was dus zo in de ban van de muziek en het talent van bepaalde uitvoerders dat hij vergat dat ze zijn vijanden waren. Het verleidde sommige geschiedschrijvers ertoe te opperen dat hij dus misschien toch niet zo’n kwaaie was. Ze zagen daarbij even de dodentol over het hoofd die hij op zijn geweten had. Terwijl hij stiekem van ‘verboden’ muziek uit het verleden zat te genieten in zijn bunker, werden levende musici gebroodroofd, stierven ze in concentratiekampen of andere oorlogsomstandigheden, overleefden ze maar kwamen in de psychiatrie terecht, konden of mochten ze tijdig vluchten, heulden ze mee met het regime – uit overtuiging of gedwongen – of verzetten ze zich tegen het regime. Een ongemeen boeiend stuk muziekgeschiedenis.
Boek: Beethoven in de bunker – Fred Brouwers
Ook interessant: Adolf Hitler (1889-1945) – Führer van het Derde Rijk