De ondergang van het VOC schip Westerbeek (1742)

…voor de kust van de Faeröer eilanden
15 minuten leestijd
Adolf van der Laan : Ets: een Hollandse hekboot , in zijn wenden Leggende
Adolf van der Laan : Ets: een Hollandse hekboot , in zijn wenden Leggende (Fries Scheepvaartsmuseum, Objectnummer FSM -1978-207)
Eind 2020 publiceerde Martha Reijmers een boek over de ondergang van het VOC-schip Westerbeek in 1742, voor de kust van de Faeröer eilanden. Op de terugtocht vanuit Nederlands-Indië kwam het schip voor het woeste eiland Suðuroy in de problemen. Gezonde bemanningsleden wisten zich met veel moeite in veiligheid te brengen en moesten vervolgens overwinteren op de eilanden. Op de Faeröer eilanden is deze geschiedenis, anders dan in Nederland, vrij bekend. Voor Historiek schreef Reijmers een verkort artikel over de belevenissen van de bemanningsleden en de gevolgen die hun komst had voor de eilandbewoners.


Westerbeek 1742

Op 2 september 1742 verging voor de kust van het Faeröer eiland Suðuroy het VOC-schip de Westerbeek. Van de 91 bemanningsleden overleefden 80 mannen de ramp. 10 mannen konden nog voor de winter met Deense schepen mee naar het vasteland van Europa. De overige 70 moesten noodgedwongen de winter op de eilanden blijven. Zij werden in juni 1743 door het Nederlandse schip Mercurius opgehaald.

Zonder ongelukken had het VOC-schip Westerbeek twintig jaar gevaren tussen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en Oost-Indië. Het schip was een hekboot, in 1722 gebouwd in Amsterdam, met een laadvermogen van 650 ton, een lengte van 130 voet en 3 masten. De 45 meter hoge hoofdmast zou later bij de schipbreuk op de Faeröer eilanden, de redding van de bemanning zijn.

Op de lange reizen naar Oost-Indië, die zes maanden tot een jaar duurden, waren de omstandigheden aan boord slecht. Het eten was zout en vet, het ontbrak aan vitamines, waardoor scheurbuik een belangrijke doodsoorzaak was. Alle schepen hadden een medische ruimte en een chirurgijn aan boord. Ten tijde van de Westerbeek had de VOC ongeveer tweehonderd scheepschirurgijns in dienst. Zij hielden journaals bij van de behandelingen en de gebruikte medicijnen. Als iemand stierf, werd er een doodshoofd in de kantlijn van het scheepsjournaal getekend. Het stoffelijk overschot werd in zijn eigen hangmat gewikkeld en kreeg een zeemansgraf, terwijl de kapitein of een officier een gebed uitsprak.

De laatste reis van de Westerbeek - Bron : Anker Eli Peterson, De schipbreuk van de Westebeek in 1742, Posta Faroe Islands
De laatste reis van de Westerbeek – Bron : Anker Eli Peterson, De schipbreuk van de Westebeek in 1742, Posta Faroe Islands

Dichte mist

Op 27 januari 1742 vertrok de Westerbeek uit Ceylon met Hermanus Schutte als kapitein. De terugreis over de Atlantische Ocean verliep goed, er waren geen problemen, behalve een aantal zieken. Door een oorlog met de Engelsen in het Kanaal was het vaarplan westelijk van Schotland naar het noorden te zeilen, dan via de Noordzee de Deense kust te volgen tot aan Nederland.

Op 20 augustus kwam de Westerbeek in een dichte mist terecht, die meer dan een week duurde. Hierdoor konden de kapitein en de officieren niet de stand van de zon meten om hun juiste locatie te bepalen. Op 2 september om 12 uur ’s middags schatte Hermanus Schutte samen met de andere navigators dat ze 252 zeemijl noordwest van de Hebriden en 224 zeemijl zuidwest van de Faeröer eilanden waren. Er werd besloten dat het tijd was oostwaarts te draaien en ten noorden van de Shetland eilanden koers te zetten richting vasteland van Europa. Uit het zuidwesten waaide een stevige wind en het schip voer met 13 knopen op volle zeilen.

De kapitein maakte zich zorgen over de onbetrouwbare metingen en wist niet precies hoe ver noordelijk ze waren. Hij had voldoende redenen om bezorgd te zijn. Door het ontbreken van goede positiemetingen en de buitengewoon sterke stromingen vanwege de nieuwe maan was het schip ver uit koers geraakt. In werkelijkheid waren ze meer dan 48 mijl naar het noorden en 108 zeemijl naar het oosten afgedwaald, ver van de schattingen die de navigators die middag hadden gemaakt. In plaats van richting het vasteland van Europa te zeilen, koerste de Westerbeek recht af op de ruige en ontoegankelijke westkant van de Faeröer.

Suðuroy. Het VOC-schip strandde dichtbij de  'piramideberg'
Suðuroy. Het VOC-schip strandde dichtbij de ‘piramideberg’ (CC BY-SA 3.0 – Erik Christensen – wiki)

Gevecht op leven en dood

En toen sloeg het noodlot toe.

Een enorm rots rees op tegen de zwarte lucht, ongeveer 95 meter van het schip verwijderd. De bovenste punt van de rots was niet te zien, er was geen kust te zien en de golven beukten direct op de kale rotswand. Wat volgde was een wanhopig, urenlang gevecht op leven en dood. De bemanning probeerde van de rotsen weg te blijven, maar het schip werd heen en weer geslingerd door de wind, de branding en de stroming.

Tegen middernacht raakte het bovendek de rotsen. Het schip was volledig overgeleverd aan de elementen en de bemanning verloor de hoop om levend uit het wrak te komen. Om één uur ’s nachts brak de voormast en viel over de bakboordzijde. Tegelijkertijd plaatsten de bemanningsleden de ra dwars op de lengte van het schip om het schip tegen de rotswand te stabiliseren. Het was waarschijnlijk tijdens dit werk dat de bemanning een smalle richel op de steile rotswand zag, die op wonderbaarlijke wijze hun leven redde. De kapitein gaf opdracht om het schip te verlaten en de bemanning klom over de mast naar de smalle richel.

De hele bemanning, behalve de mannen in de ziekenboeg, kon zich zo redden op de smalle richel. Hier ontdekten ze een andere hindernis: de volgende bergrichel bevond zich ver naar boven. Een deel van de bemanning ging weer aan boord om vier roeiriemen en wat touwen te halen. Dit werd gebruikt om een ​​geïmproviseerde ladder te bouwen waarop de mannen de volgende richel wisten te bereiken. Daar bleven ze de rest van de nacht, kijkend hoe hun schip uit elkaar viel en uiteindelijk in de vroege ochtend, met de mannen in de ziekenboeg, zonk.

Hulp

Bij het aanbreken van de dag verdween de mist en konden de bemanningsleden hun omgeving zien. Ze hadden geen idee waar ze waren, mogelijk in de Hebriden of Shetland, maar duidelijk was in ieder geval dat ze hulp moesten zien te krijgen. Acht van de sterkste mannen besloten om de meer dan honderd meter hoge kliffen op te klimmen en hulp te zoeken.

Tocht van de schipbreukelingen over land en zee naar de hoofdstad Torshavn - Uit het boek Westerbeek 1742 – blz.60
Tocht van de schipbreukelingen over land en zee naar de hoofdstad Torshavn – Uit het boek Westerbeek 1742 – blz.60
Vele uren later bereikten ze bewoners, die zich meteen klaar maakten om te helpen. Ze namen hun vogellijnen mee die ze altijd gebruikten om vogels te vangen van de rotsen. Na hun redding van de rotsen volgde een lange tocht over de eilanden, lopend van dorp naar dorp en per roeiboot tot de mannen uiteindelijk in groepjes in de hoofdstad Tórshavn aankwamen. Daar werden ze opgevangen door de landvoogd, Jørgen Frands Hammershaimb. De landvoogd was de eerstverantwoordelijke voor deze schipbreukelingen en de contactpersoon tussen de Faeröer eilanden en het moederland Denemarken.

Allereerst probeerde hij de bemanning zo snel mogelijk weg te krijgen, want er was niet genoeg voedsel in voorraad om de winter met tachtig extra mannen door te komen.In de baai van Tórshavn lagen twee koopvaardijschepen, de Maria, met schipper Isac Olsen en de Fortuna met schipper Morten Pedersen, klaar voor de laatste terugreis van dat jaar naar Denemarken. De landvoogd had het plan om alle goederen met de Fortuna en de bemanning van de Westerbeek met de Maria te verschepen, maar de schipper van de Maria wilde dat risico niet nemen.

Niet alleen de landvoogd, maar ook de kapitein en zijn bemanning hadden nu een groot probleem. Ze konden de Faeröer eilanden niet verlaten, er was geen ander schip en een volgend schip werd pas in de volgende lente verwacht. Zij wisten allemaal dat er niet genoeg voedsel was voor deze extra monden.

De landvoogd schreef een brief aan beide schippers waarin hij uitlegde dat het een ramp zou zijn als al deze bemanningsleden van de Westerbeek de hele winter moesten blijven. De voorraden in opslag waren niet voldoende voor iedereen en de mannen zouden ook andere dingen nodig hebben. Hij verzocht dringend om de mannen mee te nemen en aan land te zetten waar het uitkwam. Maar de schippers hielden voet bij stuk en wezen erop dat het enkel hun plicht was vracht mee te nemen en niets anders.

De landvoogd probeerde nogmaals op alle mogelijke manieren de schippers te overreden, uiteindelijk met een klein succes. Tien mannen waaronder de kapitein mochten met de schepen mee.

De landvoogd schreef veel brieven aan de Rentekammer (financieel college in Denemarken ), die hij met het laatste schip meegaf. Hij deed er alles aan om de autoriteiten in Kopenhagen zover te krijgen iets te doen aan de moeilijke omstandigheden en extra graan en goederen te sturen. Maar zijn smeekbedes bleven onbeantwoord.

Journaal van de scheepschirurgijn van de Westerveld, 1764. Scheepschirurgijns zijn aan boord verantwoordelijk voor de gezondheid van de bemanning. Zij houden journaals bij van de behandelingen en de gebruikte medicijnen. De sterfgevallen staan in de kantlijn van het journaal als een doodshoofd aangegeven. – Bron: VOC-archief, Nationaal Archief Den Haag

Een lange winter

Nadat de tien mannen waren vertrokken werden de overige zeventig bemanningsleden over de eilanden verdeeld. Ze bleven daar zonder enig contact met de rest van de wereld de hele lange winter. De schepen kwamen in oktober goed aan in Kopenhagen. De kapitein kreeg een visum dat hem het recht gaf om terug te gaan naar Faeröer om de bemanning op te halen.

Het boek over de ondergang van de Westerbeek
Het boek over de ondergang van de Westerbeek
De winter van 1742-1743 was een van de slechtste winters in Faeröer. Het regende veel en de sneeuw kwam al vroeg in de herfst. Er kon weinig gevist worden en dan nog was de vangst matig, De boeren waren vriendelijk voor de buitenlanders, die op hun beurt probeerden behulpzaam te zijn op de boerderij en de visserij, maar er bleef te weinig voedsel.

Na de lange winter wachtte de landvoogd in april 1743 op de eerste schepen, maar de dagen gingen voorbij en er was geen schip te zien. Pas op 12 mei 1743 verscheen er een schip aan de horizon, maar het was geen Nederlands schip. In de middag liet schipper Isac Olsen het anker van de Maria in de baai van Tórshavn zakken.

Nu verwachtte de landvoogd dat Isac Olsen de opdracht had gekregen om de VOC-bemanning mee terug te nemen, maar ook dat was niet het geval. Integendeel, de landvoogd ontving een brief waarin stond dat VOC-kapitein Schutte een pas had gekregen om terug te keren naar de Faeröer om de bemanning op te halen. Ook werd de landvoogd gevraagd een gedegen rapport te schrijven over hoe het de afgelopen winter was gegaan. En dat kwam de landvoogd goed uit. Hij schreef:


Op dit moment en de hele winter is de toestand zo slecht en ellendig geweest, zoals nooit eerder gezien in de tijd dat ik in deze dienst ben geweest. De zee heeft niets gegeven en ook de voorgaande jaren minder en kleinere vissen voortgebracht. Zelfs enkele dagen vissen heeft nauwelijks tot één enkele maaltijd geleid. Er zijn geen walvissen gezien op de eilanden, De tarweoogst was op de meeste plaatsen moeilijk tot niets en de graankorrels waren rood en bedorven. Sommige inwoners hebben ze nog gebruikt als zaaigoed, waar dit toe zal leiden, is in Gods Hand om te beslissen.

Er zijn weinig schapen geslacht afgelopen herfst. Al het graan in de opslag was allang gebruikt voordat het schip arriveerde met nieuwe voorraad. De arme mensen moesten slakken en zeewier eten.

De oogst was vorig jaar in het hele land slecht en de strenge winter, met veel storm, ijzel, sneeuw en vorst duurde tot mei. Nog steeds is het koud, met sneeuwbuien en regen. Het grote vee is allemaal overleden. Maar erger nog is de toestand met de schapen op de bergen en velden. Velen stierven in de strenge winter. De sneeuw werd ijs en op de steile heuvels gleden de schapen weg en vielen in zee. Sommige werden bedolven door de sneeuw en stierven. De weinige die overleefden zijn vrij zwak en sterven ook nu nog.

Wij voelen ons noodgedwongen om Uw Excellentie en hooggeleerde Heren en de hooggeplaatste Koning te verzoeken, deze arme landbewoners, in een geval als dit, extra 1.500 tot 2.000 vaten graan en andere noodzakelijke goederen te sturen.

Uiteindelijk heeft iedereen in het land de last gedragen en heeft nog steeds de last van de hier nog verblijvende bemanning, die er nu in de negende maand nog steeds is en die niet alleen behoefte heeft aan voedsel, maar ook aan kleding. We kunnen er zeker van zijn, dat de boeren liever zelf honger hebben, om hen tevreden te houden. Op dit moment zien we niet het minste teken dat de bemanning door een schip wordt opgehaald. En door ervaring weten we dat onze eigen schepen niet in staat zijn om, zonder enige orders, ze mee te nemen.

Daarom vragen we nederig Uw eerbiedwaardige en hooggeachte Meesters om ons van deze last te bevrijden.

J.F. Hammershaimb

Op 6 juni 1743 kwam het Nederlandse schip Mercurius, met Jan Bijl als kapitein om de bemanning van de Westerbeek op te halen. De bestemming was Tórshavn, maar door de sterke stroming lukte niet die haven te bereiken. Voor de kust gaven ze signalen af en mannen van het eiland Hestur kwamen naar het schip om het naar Sandevág te begeleiden.

De medicamentenlijst van een scheepschirurgijn, 4 januari 1794.  De scheepschirurgijn moest nauwkeurig bijhouden wat hij gebruikte en hierover verantwoording afleggen. Voor sommige middelen – zoals bv voor geslachtsziekten- moet de bemanning zelf betalen. Op de lijst staan huismiddeltjes zoals kamille, maar ook laudanum, een opium extract. Ook heeft hij een voorraad bier en wijn van hoge kwaliteit voor medicinale doeleinden. - Bron: VOC-archief, Nationaal Archief Den Haag
De medicamentenlijst van een scheepschirurgijn, 4 januari 1794. De scheepschirurgijn moest nauwkeurig bijhouden wat hij gebruikte en hierover verantwoording afleggen. Voor sommige middelen – zoals bv voor geslachtsziekten- moet de bemanning zelf betalen. Op de lijst staan huismiddeltjes zoals kamille, maar ook laudanum, een opium extract. Ook heeft hij een voorraad bier en wijn van hoge kwaliteit voor medicinale doeleinden. – Bron: VOC-archief, Nationaal Archief Den Haag

Op het nabijgelegen Velbastað zagen de bewoners wat er op zee gebeurde. Inwoners stuurden een boodschapper naar Tórshavn om de komst van het schip te melden, dat was verplicht als een vreemd schip in de buurt van het land werd gezien. Toen de Mercurius in Sandevág was aangekomen, vroeg de kapitein toestemming om aan land te gaan en vertelde hij waarom ze waren gekomen. Deze boodschap werd direct naar Tórshavn overgebracht. Op 8 juni arriveerde de Mercurius alsnog in Tórshavn. Op dat moment waren de bemanningsleden van de Westerbeek al op de hoogte gebracht van het feit dat ze zich moesten verzamelen zodat ze de elanden konden verlaten.

De landvoogd schreef aan zijn superieuren:


Op 6 juni 1743 kregen we nieuws van Velbastaõ, dat er een schip was gezien in mistig weer. De kapitein vroeg om begeleiding en de mannen van het eiland Hestur moesten vanwege het weer het schip naar Sandevág leiden. Het schip was vanuit Zeeland gestuurd om de bemanning van de Westerbeek op te halen. We hebben onmiddellijk de mannen verzameld en naar de Mercurius gebracht, zoals de kapitein had gevraagd.

Op het schip waren provisie en andere noodzakelijke zaken voor de bemanning voor de terugreis, maar geen vergoeding voor de uitgaven die al gedaan zijn voor de tien eerste bemanningsleden die in de herfst zijn vertrokken en voor de kosten om de rest van de bemanning de hele winter in leven te houden.

Op 8 juni 1743 vervolgde landvoogd Hammershaimb aan de Rentekammer:


Ik kreeg een bericht van de laugman, dat de schipper van de Mercurius geld had meegekregen, maar hij vermoedde dat het niet genoeg zou zijn. Vandaag kwam het antwoord, het is slechts 200 rigsdaler.

Ik kan U vertellen dat de bemanning erover opschepte dat de Compagnie garant stond voor 6 Hollandse styver per dag, per man voor eten, kleding, alcohol en tabak. De rekening zal volgens dit bedrag moeten worden voldaan. Ik wil duidelijk stellen dat in deze slechte tijden de Nederlanders hebben gekregen wat ze nodig hadden, maar dat hun gastheren hebben moeten hongeren.

Nu, in de maand juni, zijn de zaken er niet beter op geworden. De meeste lammeren zijn dood, ofwel omdat het moederschaap verzwakt was en niet genoeg melk had of omdat ze geen kracht had om het lam te verdedigen tegen raven, die de lammeren aanvielen zodra ze geboren waren. De situatie van vorig jaar herhaalt zich dit jaar en men verwacht weinig van de slacht dit najaar. Bovendien ligt de mist al wekenlang op de eilanden en dus zijn de boten niet in staat om te gaan vissen, niet om te zouten of om te drogen.

Wat de graanoogst betreft, de winter is lang en moeilijk geweest, het zaaien is te laat begonnen en het is niet te verwachten dat het gewas in de herfst goed zal zijn.

Verder schreef hij dat de mensen dagelijks klaagden over honger en bang waren om de hongerdood te sterven. Hij drong eropaan om 1.500 tot 2.000 vaten extra graan te sturen, waar hij eerder al om had gevraagd, maar ook het gebruikelijke aantal vaten dat elk jaar werd verzonden.

Op 13 juni 1743 vertrokken er 66 man met de Mercurius, 3 mannen waren niet gekomen en kapitein Jan Bijl wilde niet langer wachten. Deze drie mannen vertrokken later met een vrachtschip naar Denemarken. Een man, Joseph Gerwarding, bleef achter op de Faeröer en vestigde zich als dokter op de eilanden. In september 1743, een jaar na de schipbreuk, werd de eindafrekening gepresenteerd aan het parlement in Tórshavn.

Uit de verslagen van het Nationaal Archief Kopenhagen, 1743:

Kostenspecificatie van de inwoners van de Faeröer voor het verblijf van de bemanning van het VOC-schip de Westerbeek, dat op 2 september 1742 schipbreuk leed. Ten tijde van de schipbreuk kwamen 80 mannen per boot naar Tórshavn. Hierna werden de meesten naar de eilanden gebracht om daar te verblijven, voedsel en verzorging te ontvangen en te wachten tot ze werden opgehaald. Op 12 juni 1743 heeft Schipper Jan Bijl, van het schip Mercurius, in het bezit van een koninklijke pas en orders, de bemanning aan boord genomen.

De mannen hebben tijdens hun verblijf hulp gekregen, zowel wollen kleding als schoenen, voedsel, onderdak, eten, tabak en drank. Er was geen andere mogelijkheid dan de winter hier te blijven.

De gastheren claimden als volgt:

1. Schipper Jan Bijl heeft bij zijn vertrek, op 13 juni 1743, 66 mensen aan boord genomen, die vanaf 2 september 1742 tot 12 juni 1743 volledige verzorging hebben gehad, inclusief kleding en andere voorzieningen. Volgens de regels van de Verenigde Oost-Indische Compagnie betreffende benodigdheden voor gestrande bemanning, is de dagelijkse betaling 6 Hollandse styver per man per dag. Berekend totaal 66 mannen voor 280 dagen en één Hollandse rigsdaler, per 50 styver is dat 2.217 Rdl 30 st.

2. De twee bemanningsleden, die niet met het schip meegingen maar later met een Deens schip zijn vertrokken, hebben dezelfde verzorging gekregen en bleven dezelfde tijd, 560 dagen à 6 styver, is 67 Rdl 10 st. (De derde persoon die met dit schip vertrok, was de boekhouder en gast van de landvoogd.)

3. Met de herfstschepen van 1742 vertrokken 6 mannen, de Kanonnier, de Opperbootsman, de Timmerman, de Sergeant en twee matrozen. Zij kregen verzorging tot het schip vertrok uit Tórshavn totaal 28 dagen, dat is 168 dagen à 6 styver is 20 Rdl 8 st. (Waarom er maar voor 6 mannen vergoeding werd gevraagd en niet voor 8 is onduidelijk. Er vertrokken 10 mannen met de twee schepen, waarvan de kapitein en derde officier gasten waren van de landvoogd.)

4. Voor de kapitein, de boekhouder en derde officier wordt geen vergoeding gevraagd voor de tijd dat ze aan land waren. Zij waren gasten van de landvoogd. Ook niet voor de chirurg Joseph Gerwarding von der Schilt, die in zijn eigen onderhoud heeft voorzien en achterblijft in het land.

5. Voor de eerdergenoemde 10 mannen die vertrokken zijn met de herfstschepen, voor hun voorzieningen tijdens de reis zijn de kosten 49 Rdl 30 st.

Totaal bereikt de rekening de som van 2.354 Rdl 28 St.

De berekeningen van inkomens en uitgaven, zijn genoteerd
Tórshavn 13 september 1743
J.F. Hammershaimb

Soldijstaat Barend Schouten - VOC archief 1.04.02, inv.nr. 13967 fol. 35
Soldijstaat Barend Schouten – VOC archief 1.04.02, inv.nr. 13967 fol. 35
Met het laatste schip dat op 25 september 1743 vertrok, stuurde de landvoogd de gespecificeerde afrekening naar de Rentekammer. Die stuurde de rekening vervolgens naar Nederland. Denemarken had een vertegenwoordiger in Nederland en die ontving op 18 december 1743 de rekening om deze aan de autoriteiten te overhandigen. Op 21 december 1743 ging de rekening naar de VOC en in maart 1744 kreeg hij bericht van de VOC dat deze de rekening accepteerde. Het bedrag werd naar de Faeröer gebracht en verdeeld onder alle mensen die het recht hadden op een compensatie.

Nadat de bemanning van de Westerbeek was vertrokken, had de landvoogd opdracht gegeven om een ​​lijst op te stellen van degenen die recht hadden op een vergoeding. Bijna een jaar later arriveerde het geld en kon overgegaan worden tot uitbetaling.

Nakomelingen van de bemanning

De archieven geven aan dat er 34 kinderen werden geboren in 1742 en 51 kinderen in 1743. Er is dus een groot verschil tussen het aantal geboorten in 1743 en in 1742. Het is aannemelijk, dat er in 1743 meerdere kinderen werden geboren die de buitenlandse mannen als vaders hadden. In officiële registers zijn drie voorbeelden beschreven, waarvan één met generaties nakomelingen.

Elsebeth Andersdatter kreeg een kind uit een relatie met Bernt (Barend) Schouten, scheepstimmerman op de Westerbeek. Bernt Schouten verliet de Faeröer met het Nederlandse schip Mercurius op 13 juni 1743. Elsebeth beviel later dat jaar van een dochter en zij kreeg de naam Sunneva Berntsdatter (Barendsdochter).

Postzegels ter herinnering aan de schipbreuk van de  Westerbeek
Postzegels ter herinnering aan de schipbreuk van de Westerbeek (Uitgave FO 822-823, 22-02-2016 Posta Faroer Islands)
Volgens familieverhalen is Bernt Schouten teruggekeerd naar de Faeröer om te proberen Elsebeth en zijn dochter Sunneva mee te nemen naar Nederland. Maar haar vader zou het niet hebben toegestaan. Sunneva werd de stammoeder van een groot nageslacht met Nederlandse roots. Terug in Nederland trouwde Barend Schouten drie keer. Uit zijn eerste huwelijk werd onder andere de dochter Catharina geboren, die in Nederland voor een nageslacht heeft gezorgd.

Postzegels

In februari 2016 werden in het Maritiem Museum Rotterdam de eerste exemplaren van de postzegel van de schipbreuk van de Westerbeek uitgereikt aan twee directe nazaten van Barend Schouten uit Nederland en de Faeröer.

~ Martha Reijmers
Het boek over de ondergang van de Westerbeek is te bestellen via de website www.veliero.nl

Boek: Westerbeek 1742
Ook interessant: Pytheas van Marseille – Griekse ontdekkingsreiziger
…of: Slavenopstand op een VOC-schip in 1766

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 54.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×