Vieren van Vrede
In 1901 werd voor de eerste maal de Nobelprijs voor de Vrede uitgereikt. De prijs, bedoeld als een erkenning voor personen die zich op uitzonderlijke wijze voor de vrede inzetten, ging toen naar Henry Dunant en Fréderic Passy. Beiden stonden aan de wieg van belangrijke organisaties die nog altijd bestaan, namelijk het Rode Kruis (Dunant) en de Interparlementaire Unie (Passy). Na hen zou een reeks van laureaten volgen, onder wie Yasser Arafat, Nelson Mandela en Barack Obama. De jongste winnares ooit was de zeventienjarige Malala Yousafzai (2014), die in 2012 het slachtoffer van religieus geweld in Pakistan werd en voor kinderrechten strijdt.
Aan de prijs kleeft iets paradoxaals, want als die iets illustreert, dan is het wel hoezeer oorlog en vrede met elkaar verbonden zijn. Hoe eervol de prijs ook is, nog beter zou het zijn als deze niet meer hoefde te worden uitgereikt. Dan zou het immers overal vrede zijn. Maar is die toestand ooit te bereiken? De geschiedenis stemt niet optimistisch. Wie de statistieken bekijkt, moet welhaast concluderen dat eeuwige vrede een illusie is. Vanaf het begin van onze beschaving zijn volgens recente schattingen meer dan 14.500 oorlogen gevoerd. Tegenover de 8400 vredesverdragen die sinds het begin van de vijftiende eeuw zijn gesloten, staan slechts 277 jaren vrede.
Hoewel deze getallen uitermate speculatief zijn, geven ze wel aan dat oorlogen een significant deel van de menselijke geschiedenis uitmaken en dat vredesverdragen geen garantie op vrede bieden. Cynici menen zelfs dat in elk vredesverdrag de volgende oorlog al besloten ligt. De Engelse literatuurhistorica Elaine Scarry heeft die opvatting als volgt geformuleerd:
‘It has been argued that peace treaties, far from minimizing the possibility of war, instead specify the next occasion of war; they in effect become predictive models or architectural maps of the next war.’
Volgens deze visie vormt ieder vredesverdrag de opmaat voor een volgend gewapend conflict. Er staat namelijk altijd wel een compromis in dat voor een van beide partijen ongunstig uitpakt; de wonden zullen dooretteren en onherroepelijk tot een schending van het verdrag leiden. Oorlog en vrede vormen een perpetuum mobile.
Psychologische drang
Sommige filosofen en historici menen dat de mens per definitie tot conflict geneigd is. De Engelse filosoof Thomas Hobbes (1588-1679) stelt bijvoorbeeld dat de mens van nature egoïstisch handelt en dat hij primair uit is op eigen voordeel. In Leviathan (1651) stelde hij dat een oorlog van allen tegen allen (‘a war of every man against every man’) onvermijdelijk is, wanneer de natuurlijke neiging van de mens niet door een overkoepelende macht (ofwel de staat) wordt beteugeld. Alleen de staat kan vrede en veiligheid garanderen, al blijft tussen staten onderling de oertoestand van de oorlog bestaan. Ook de hedendaagse militair historicus Martin van Creveld meent dat de neiging tot oorlogvoering diep in de mens verankerd ligt. Talloze menselijke activiteiten in verleden en heden, variërend van schaken en riddertoernooien tot war games op de computer, illustreren de psychologische drang van mensen om het gevecht met elkaar aan te gaan. De mens lijkt zelfs een zeker genoegen uit oorlogsactiviteiten en vernietigende daden te putten, aldus Van Creveld.
Tegenover deze pessimistische kijk staan degenen die weigeren zich neer te leggen bij de gedachte dat de mens tot oorlogvoering gedoemd is. De bekendste vertegenwoordiger van de gedachte dat de mens van nature goed is, is de Franse verlichtingsfilosoof Jean-Jacques Rousseau (1712-1778). Hij ging uit van een paradijselijke natuurtoestand, die voorafging aan de politiek georganiseerde samenleving. De oorzaak van alle ellende begon bij degene die als eerste een omheining rondom zijn gebied plantte en hebzucht vertoonde. Escalatie van conflicten was het gevolg, waarop de rijken zich verenigden om hun grondgebied te beschermen, wat weer tot nieuwe conflicten leidde. Om deze negatieve spiraal te doorbreken, was volgens Rousseau een maatschappelijk verdrag nodig dat de algemene wil (‘la volonté generale’) vertegenwoordigde. Een belangrijke rol was verder weggelegd voor de opvoeding, die erop gericht moest zijn verderfelijke maatschappelijke invloeden zo veel mogelijk te beperken. Zijn belangrijkste ideeën legde hij neer in de invloedrijke roman Émile ou De l’éducation (1762).
De achterliggende gedachte van Rousseau, en vele andere verlichtingsdenkers, was dat zowel op het niveau van het individu als dat van de maatschappij vooruitgang mogelijk was. Deze optimistische visie ligt ook ten grondslag aan de talrijke vredespleidooien die in de afgelopen eeuwen gepubliceerd zijn, zoals An Essay Towards the Present and Future Peace of Europe (1693) van de Engelse quaker William Penn of Zum ewigen Friede (1795) van de Duitse wijsgeer Immanuel Kant. Ook de vele vredescongressen, -organisaties en -instituten die in de loop der tijd tot stand zijn gekomen, zijn gebaseerd op de vooruitgangsgedachte. Of het nu gaat om de internationale vredesconferenties die in 1899 en 1907 plaatsvonden of de oprichting van de Verenigde Naties in 1945, de stuwende kracht achter deze initiatieven is de verwachting en hoop dat vrede tussen landen en volkeren maakbaar is.
Wetenschap
Rondom vrede is intussen ook een florerende tak van wetenschap ontstaan: Peace Studies. Achter de academische programma’s die onder dit label aangeboden worden, gaat vaak een zeker idealisme schuil. De gedachte is dat kennisvermeerdering op de lange termijn vrede zal bevorderen. De beoefenaars van vredesstudies voelen veelal de behoefte een positief signaal af te geven. Zo pleitte de historicus en journalist John Gittings in zijn overzichtswerk The Glorious Art of Peace (2012) ervoor de vredesinitiatieven uit het verleden als inspiratiebron te nemen voor het heden. Ook de hoogleraar vredes- en conflictstudies Oliver P. Richmond benadrukt het maatschappelijke nut van zijn discipline:
‘The culmination of developing the concept of peace lies in a general recognition that the vast majority of humanity have preferred, and actively worked towards a culture of peace.’
Vrede is volgens Richmond wat mensen drijft en op de langere termijn met elkaar verbindt, niet oorlog. Het streven naar vrede symboliseert de hoop op een betere toekomst, waarin geen oorlogsslachtoffers meer vallen en veiligheid gegarandeerd is.
Vrede en natievorming
Dit boek laat zowel optimisten als doemdenkers aan het woord en gaat over de wijze waarop vredes hebben bijgedragen aan Nederlandse identiteitsvorming tussen 1648 en 1815. Het boort daarmee een relatief nieuw terrein binnen de Peace Studies aan, namelijk de relatie tussen vrede en natievorming. Als het gaat om nationale identiteitsvorming, zijn onderzoekers meestal geneigd de blik op oorlogen en conflicten te richten, omdat de ‘wij’ en ‘zij’ in crisissituaties het scherpst gedefinieerd worden. Oorlogen worden gezien als belangrijke aanjagers van saamhorigheidsgevoel, maar vredesvieringen blijken minstens zo relevant te zijn. Juist na de beëindiging van conflicten kwam de reflectie op de eigen positie ten opzichte van andere landen los: hoe zag de toekomst van Nederland (tot 1795 formeel: de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën) eruit? Welke ideaalbeelden van Nederlanderschap circuleerden er?
Vieren van vrede wil laten zien dat er van vredesverdragen en vredesvieringen een belangrijke, opbouwende impuls uitging in relatie tot Nederlandse identiteitsvorming. Juist op momenten dat er vrede werd gesloten, ontstond er ruimte om vooruit te kijken en te dromen van een betere samenleving. Iedere vrede werd uitbundig gevierd met lofzangen, feesten, kanonsalvo’s en vuurwerken. Schrijvers roemden de Nederlandse bijdrage aan de totstandkoming van de vrede en benadrukten hun vaderlandsliefde. Een dichteres schreef naar aanleiding van de Vrede van Aken in 1748 bijvoorbeeld een ode op ‘’t lieve Vaderland, waarin ik adem haal’. Ze benadrukte dat ze ‘in Nederland geboren’ was en dus ‘in zuivre duitsche taal’ sprak. Superlatieven en lovende woorden over de helden van het vaderland buitelden over elkaar heen. Over één ding was iedereen het roerend met elkaar eens: vanaf nu zou alles beter worden.
~ Lotte Jensen
Dit is een fragment uit de inleiding van ‘Vieren van Vrede’. De auteur is filosoof en neerlandica. Ze schreef eerder onder meer De verheerlijking van het verleden. Helden, literatuur en natievorming in de negentiende eeuw en was betrokken bij Oorlogsliteratuur in de vroegmoderne tijd. Vorm, identiteit en herinnering
Boek: Vieren van vrede. Het ontstaan van de Nederlandse identiteit, 1648-1815