Een vroedschap was een wetgevende vergadering van een stad in de Nederlanden die in de late Middeleeuwen ontstond en ‘bloeide’ in de vroegmoderne tijd, de tijd tussen het eind van de Middeleeuwen (ca. 1500) en de Franse Revolutie (1789) en Franse Tijd.
De eerste vroedschappen ontstonden in de veertiende eeuw in de Zuidelijke Nederlanden. Dit waren colleges waarbinnen de ‘wijshede, vroetscippe, ende rijchede’ samenkwamen. Het aantal leden lag aanvankelijk op 24, maar werd eind vijftiende eeuw – volgens de encyclopedie Ensie in februari 1477 onder Maria van Bourgondië, die toen het Groot Privilege uitvaardigde – uitgebreid tot 36 leden. Al voor die tijd waren er vroedschappen met veertig leden, de zogenoemde ‘Veertigraad’. Zo verleende Philips de Goede op 22 april 1449 de stad Leiden het privilege van de ‘Veertigraad’.
Wie zaten er in de vroedschap?
De personen die zitting hadden in de vroedschap, een bestuurlijk college van 10 tot 40 personen, werden ook wel ‘vroedmannen’ of ‘gemeensluiden’ genoemd. De leden van dit college werden gekozen en moesten in de tijd van de Republiek (vanaf de zeventiende eeuw) aan twee harde eisen voldoen:
- De vroedmannen moesten poorters (stadsbewoners) zijn, wat moest blijken uit het bezit van een eigen woning binnen de stadsmuren.
- Wie vroedman wilde zijn, diende te behoren tot de (Nederduitsch) Gereformeerde Kerk.
De vroedmannen hadden voor het leven zitting in de vroedschap en vergaderden ongeveer één keer per week.
Taken van de vroedschap
Ten tijde van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was het stadsbestuur onderverdeeld in een ‘magistraat’ en een ‘vroedschap’. De stadsregering was in handen van de magistraat. De magistraat bestond uit ongeveer zes personen, onder wie de burgemeester en schepenen. Zij waren verantwoordelijk voor het bestuur van de stad.
De vroedschap hield zich als adviserend orgaan bezig met vooral het financieel-economische beleid van de stad. Maar ze bogen zich ook regelmatig over landelijke beleidsvraagstukken en hadden vanaf de vroegmoderne tijd tevens wetgevende bevoegdheden.
De vroedschap was verantwoordelijk voor de aanstelling van de magistraat en koos dus de burgemeester (eens in de vier jaar in januari, soms twee burgemeesters), de schepenen en de schout. Meestal kwamen de magistraatsleden uit de eigen kring van vroedmannen en betrof het een kleine kliek van regenten die vaak rijk waren en onderling familiebanden hadden (maar het lidmaatschap van de vroedschap was gebaseerd op verkiezingen en niet zoals bij de stadhouder op erfopvolging). Tegenwoordig zouden we dit een oligarchie of meritocratie noemen. De leden van de vroedschap kozen naast de burgemeester(s), schepenen ook de provinciale vertegenwoordigers die de steden op de Provinciale Staten-vergaderingen representeerden.
Opheffing van de vroedschappen
Na de Bataafse Revolutie (1795) werden de vroedschappen als politieke organen opgeheven.
Boek: De Gouden Eeuw: het raadsel van de Republiek
Lees ook: Politieke geschiedenis
Of dit artikel over schepenbanken
Bronnen ▼
Boek
Hanno Brand, Over macht en overwicht: stedelijke elites in Leiden (1420-1510) (Leuven-Apeldoorn: Uitgeverij Garant, 1996) p. 64-67.
Internet
-https://www.encyclo.nl/begrip/vroedschap
-https://www.cultureelwoordenboek.nl/index.php?lem=1935
-https://www.ensie.nl/xyz-van-amsterdam/vroedschap
-https://nl.wikipedia.org/wiki/Vroedschap