Schrijver en psychiater Frederik van Eeden (1860–1932) is vooral bekend als de auteur van zijn romans De kleine Johannes (1887) en Van de koele meren des doods (1900). Hij was echter ook wereldverbeteraar. In 1898 stichtte hij bij Bussum zijn eigen kolonie: Walden. Dit moest een vreedzame leefgemeenschap worden waar het socialistisch ideaal werd nagestreefd. De utopist hield het lang vol, maar uiteindelijk ging Walden in 1907 ten onder.
De naam van de kolonie verwijst naar het boek Walden; or, Life in the Woods van de Amerikaanse schrijver Henry David Thoreau uit 1854. Thoreau beschreef in dit boek hoe hij een jaar lang probeerde zo eenvoudig mogelijk te leven, in een zelfgebouwd huisje bij een meer: Walden Pond.
Frederik van Eeden was geïnspireerd door dit verhaal. Hij wilde ook zo’n sober buitenleven met alleen handenarbeid en studie en geen gedoe meer over geld. Toen hij tijdens een wandeling bij Vierhouten een huttenkolonie zag, schreef hij in zijn dagboek:
‘Ik heb nog maar één ideaal, mijn leven door te brengen in zoo’n hut, in dat bosch.’
In een brief aan zijn vriend Henri Borel schreef hij niet veel later, in februari 1898:
“Ik heb al lang mijn huis te groot gevonden en mijn leven te verkwistend. Ik verteer meer dan 6000 ‘sjaars en ik weet niet waaraan. Dat opeten van wat anderen zoo moeitevol voortbrengen, gaat mij verdrieten. Nu ga ik een stukje grond koopen, daarop een klein huis zetten, mijn huishouden bezuinigen en van mijn grond zien te halen wat er door overleg en werk van te halen is. Dan zal ik geld overhouden, en daarvan wil ik laten leven wie hetzelfde leven met mij wil deelen, maar die er nu niet toe in staat is omdat hij zich niet vrij kan koopen van de maatschappij.
Ik heb nu al een complot van vier jonge mannen, allen met veel talent, twee getrouwd, die dolgraag bereid zijn met mij samen te werken. Een sober buitenleven, handen-arbeid en studie. Geen geldmakerij meer, de band met het kapitaal zoo klein mogelijk, de eigen voortbrenging zoo groot mogelijk. Ik zal trachten de grond machtig te worden. Vrij, zonder hypotheek of schulden natuurlijk. We beginnen met de eenvoudigste woningen en langsaam aan.”
De schrijver en psychiater voegde al snel de daad bij het woord. In zijn woonplaats Bussum, op het landgoed Groot Cruysbergen, vestigde hij nog hetzelfde jaar zijn socialistische kolonie, die tevens dienst deed als rustoord voor psychiatrisch patiënten. Van Eeden kocht de grond, naar later bleek voor veel te veel geld, van een voormalig patiënt. In de lente van 1898 liet hij op het terrein een hut voor zichzelf bouwen, die hij aan het eind van de zomer betrok. Van Eeden voelde zich helemaal in zijn element en schreef:
“Het beantwoordt alles hier aan mijn bedoelingen. Ik leef hier rustig en eenvoudig en voel mij dagelijks gezonder en vrediger. Geen slechtheid meer in me. Ik schrijf nu aan mijn roman v. Koele Meren des Doods. En een verzoekschrift aan de koningin dat ze geheelonthoudster moet worden. Min of meer ironisch.”
Van Eedens vrouw en zonen deden niet mee aan het experiment. Zij woonden wel op het terrein, maar in een villa, vlakbij de hut van Van Eeden.
Jonge intellectuelen
In de beginperiode werd de koloniestichter gevolgd door slechts een paar jonge intellectuelen, maar in 1901 was Walden al uitgedijd tot een veertig personen tellende commune, waarvan ongeveer de helft kinderen. De bewoners wijden zich hoofdzakelijk aan akkerbouw, groenteteelt en het houden van kippen en bijen. Walden kende geen echte leider. Men besloot alles gezamenlijk en de grond was gemeenschappelijk bezit. Kolonisten moesten officieel wel zelf voor hun voedsel zorgen. Van Eeden omschreef de kolonisten die hij zelf geworven had ooit als volgt:
“Een arme schilder met een groot gezin, die goedkoop wou leven om te schilderen; een paar jonge dichters, die voor een boshutje voelden; overwerkten en zenuwlijders, die buitenlucht nodig hadden, een echt ‘mislukt genie’ met veel welsprekendheid, verheven gedachten, schulden en weinig werkkracht; arme boerenknechts die de eenvoud hier al rijkdom vonden, schoften die op andermans kosten dachten te komen luieren; en – ’t ergst van alles – sociale fanatici met principes waarvoor zij bereid waren anderen op te offeren.”
Regels waren er in de beginperiode nauwelijks. Na enige tijd besloot men echter toch om statuten vast te stellen, zodat duidelijk werd wat kolonisten van Walden moesten verwachten:
STATUTEN DER Vereeniging ‘Walden’, werkende groep der vereeniging ‘Gemeenschappelijk Groudbezit’, te BUSSUM.
- Art. 1. De Vereeniging ‘Walden’ heeft ten doel grond te brengen in gemeenschappelijk bezit en gebruik, waarbij door rechtvaardige organisatie van de gemeenschap die hem bewoont en bewerkt, de bestaande maatschappelijke bevoorrechting vermeden en de individuëele vrijheid gewaarborgd wordt.
- Art. 2. Zij tracht dit doel te bereiken:
- 1o. door propaganda voor het beginsel;
- 2o. door gemeenschappelijken arbeid in de volgende bedrijven: warmoezierderij, bakkerij, hoenderteelt, bijenteelt, en welke verder in aanmerking mochten komen.
- Art. 3. De vereeniging is gevestigd te Bussum en opgericht voor den tijd van 27 jaar en 6 maanden, beginnende 20 April 1903.
- Art. 4. Tot leden kunnen toetreden zij, die hunne instemming betuigen met het doel der vereeniging ‘Gemeenschappelijk grondbezit’ en, na zich schriftelijk te hebben aangemeld bij het bestuur en minstens een half jaar aan den gemeenschappelijken arbeid te hebben deelgenomen, door net bestuur, na besluit eener algemeene Vergadering, tot lid worden aangenomen.
- Art. 5. Het lidmaatschap wordt verloren: a. door overlijden; b. door opzegging; c. door vervallenverklaring. De opzegging moet schriftelijk aan het bestuur geschieden. De vervallenverklaring kan worden uitgesproken, indien een lid toont, door zijn daden, in strijd te handelen met het doel der vereeniging. De vervallenverklaring wordt door de algemeene vergadering uitgesproken, op voorstel van een der leden.
- Art. 6. Hij die het lidmaatschap heeft verloren, is gehouden binnen 14 dagen het terrein der Vereeniging metterwoon te verlaten.
Hoewel de kolonie geen echte leider kende, was Frederik van Eeden overduidelijk de drijvende kracht achter Walden. In het hele land hield hij spreekbeurten om de filosofie van Walden te promoten. Hij wist niet iedereen te overtuigen. Collega-schrijver Herman Heijermans noemde de wereldverbeteraar bijvoorbeeld
‘…een ongevaarlijke charlatan, een armzalig keuteltje. Wie hem ernstig neemt stelt het arbeidende volk gelijk met hysterische Bussumse juffrouwen.’
Korte video over Walden
Beschimpt
In de pers werd al snel ook veel geschreven over de commune van de bekende schrijver. En dat deed de kolonie eigenlijk weinig goed. In een artikel over de kolonie schreven Sander Pleij en Xandra Schutte in 1998 in de Groene Amsterdammer over een “niet-aflatende stoet dagjesmensen die indianenverhalen over de ‘holbewoners’ van Walden hadden gehoord”.
“Al vanaf de oprichting werd Walden beschimpt en bespot. De kranten schreven over de ‘keuterboerderijtjes’ en het ‘kwakzalversplan’ van Van Eeden. Ze bestempelden de kolonie tot ‘het schoonste museum van sociale deugden’.”
Walden werd een toeristische attractie. Mensen uit de stad wilden graag eens bekijken hoe de beroemde Frederik van Eeden het rooide met zijn vegetariërs, geheelonthouders, kunstenaars, vrijgevochten arbeiders en psychiatrisch patiënten.
Het einde van Walden
Maar het leedvermaak van de buitenwereld was niet het grootste probleem. Van Eeden had de grond van Walden niet alleen voor teveel geld gekocht, de kale zandgrond bleek ook nog eens helemaal niet geschikt voor het verbouwen van gewassen. Bovendien staken lang niet alle kolonisten echt de handen uit de mouwen en boterde het vaak niet tussen de intellectuelen en de arbeiders. Critici bedachten een flauw acroniem voor Walden: ‘Waar Allen Luieren, Daar Eet Niemand’.
Om de kolonie overeind te houden bleef Van Eeden lange tijd geld in het project pompen. Noodzakelijk, want van de opbrengst van de kolonie kon men niet leven. Alleen het Waldenbrood bracht nog enig geld in het laatje. Maar dat was ook maar tijdelijk. Na enige tijd waren de bakkers van Walden het namelijk zat dat het geld dat zij met hun werk verdienden in de verlieslijdende kolonie werd gestopt. In 1906 stapten ze uit de gemeenschap. Een grote klap, want ze waren verantwoordelijk voor driekwart van de omzet.
“Geplunderd”
In een poging het project te redden werd Walden nog omgevormd tot een verbruikscoöperatie, maar het mocht niet baten. In 1907 ging de kolonie failliet. Frederik van Eeden bleef tot zijn dood in 1932 op Walden wonen, maar zijn project was feitelijk mislukt. Al had hij het wel lang volgehouden. De utopist concludeerde zelf somber dat dat er op Walden feitelijk was “geplunderd naar hartelust”.
Walden leverde de literatuur wel wat op. Tijdens zijn verblijf in de kolonie schreef Van Eeeden onder meer zijn beroemde Van de koele meren des doods en twee vervolgdelen op De kleine Johannes.
Het dwergendorp in Rhenen
De kleine Johannes – Het sprookje van Frederik van Eeden
Boek: Walden & de plicht tot burgerlijke ongehoorzaamheid
Frederik van Eeden op Walden, twee jaar voor zijn dood
Bronnen â–¼
-https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/een-dromer-van-dromen~b30a7596/
-https://onh.nl/verhaal/walden-de-wereld-verbeteren
-http://www.frederikvaneeden.nl/homepage/show/pagina.php?paginaid=285238
-https://www.groene.nl/artikel/de-hof-van-eeden