Iedereen die de film Warhorse heeft gezien weet wat een oorlogspaard moet doorstaan. Weggerukt uit zijn bekende omgeving stelt hij zich gedwongen bloot aan gevaarlijke oorlogshandelingen. Warhorse speelt in de Eerste Wereldoorlog, maar ook in de Tweede Wereldoorlog werd nog volop gebruik gemaakt van paarden. De Nederlandse en Duitse strijdmacht waren in hoge mate afhankelijk van deze dieren.
De politieke spanningen in Europa waren eind jaren dertig flink toegenomen waardoor de kans op een oorlog reëel was. Nederland wilde net als in de Eerste Wereldoorlog neutraal blijven. Op 28 augustus had de Duitse minister van Buitenlandse Zaken nog met stelligheid beweerd dat:
Duitsland de onaantastbaarheid en de integriteit van Nederland onder geen enkele omstandigheid zal schenden en het Nederlandse grondgebied te allen tijde zal eerbiedigen.
Terwijl al op 24 augustus was overgegaan tot een ‘voormobilisatie’, waarbij zo’n 50.000 manschappen werden opgeroepen, werd de algehele mobilisatie op 28 augustus 1939 een feit. Het aantal militairen dat de Nederlandse wapenrok aantrok, liep op tot 280.000. De mannen werden hoofdzakelijk, onder het motto van ‘gewapende neutraliteit’, ingezet voor de verdediging van de landsgrenzen en het creëren van verdedigingswerken, zoals loopgraven.
Ook in Callantsoog werden manschappen gelegerd. Het aantal soldaten dat hier werd ingekwartierd beliep zo ongeveer achthonderd. Bekend is dat de manschappen huisden in allerlei gebouwen, waaronder in het gebouw ‘De Onderneming’ van Kruisveld. Ook in villa Dora en enkele naastgelegen barakken verbleven soldaten. In de Groote Villa was een kampbureau gevestigd. Een groot kippenhok werd omgebouwd tot Christelijk Militair Tehuis, zodat de soldaten zich in hun vrije tijd konden vermaken. De spanning rond de mobilisatie ebde langzamerhand weg en de verveling sloeg bij de militairen toe. Langs de kust hield het leger zich voornamelijk bezig met surveillance. De jongens speurden met een verrekijker de zee af om vijandelijke schepen snel te lokaliseren. Op de Seinpost kon gemakkelijk kilometers ver worden gekeken.
Vorderingen
Niet alleen manschappen werden opgeroepen, maar ook allerlei materieel werd gevorderd om bij de werkzaamheden van de vele militairen dienst te doen. De Spoorwegen met al het rijdende materieel stonden geheel ten dienste van het leger. Dat was wel nodig, want niet alleen de manschappen moesten kriskras door Nederland worden vervoerd, maar ook werden er allerlei andere goederen getransporteerd. Paarden speelden toen nog een grote rol in het economische leven. De meeste landbouwers deden al het werk samen met hun viervoeter(s). Hun paard was een onmisbaar onderdeel van het boerenbedrijf. Vanuit de overheid kwam er bij veel boeren een bevel tot inlevering van een paard terecht.
Op 29 augustus 1939 leverden tien Callantsogers en een Medemblikker een paard in voor het Nederlandse leger. Waarschijnlijk had Medemblikker Th. De Jong zijn paard uitgeleend aan een Callantsoger. Hij kreeg 510 gulden voor zijn paard. De Callantsogers C. Hoogschagen, C. Kater, P. Schermerhorn, P. Paarlberg, Jac. Struijf, A. Swaerts, W. Zeeman, P. Zwaan, A. Dekker en T. Mooij kregen een vergoeding variërend van 360 tot 465 gulden.
Pieter Zwaan (mijn oom) was in het bezit van meerdere paarden, dus kon hij het werk op het land gewoon blijven doen. Dat was belangrijk, want de agrarische productie was (en is) de basis voor een goed draaiende economie. Ook Schagenese boeren moesten paarden inleveren, acht in totaal. De Schager Courant meldde:
In onze provincie waren het natuurlijk meest trek- en landbouwpaarden, die rustig naast de boer voortstapten, niet wetende waartoe dit plotselinge uitje diende en of zij voor de wagen of voor den ploeg gespannen werden. De groote drukte concentreerde zich op de Spoorlaan, waar de keuring plaatshad. De geheele Spoorlaan stond vol met paarden. In totaal zijn er 1700 (!) paarden naar onze plaats (Schagen) gekomen. Direct na de keuring werden zij door de hier ingekwartierde militairen in spoorwagens geladen.
Boeren met slechts één paard, zoals mijn vader Cor Zwaan, bleven buiten schot. De productie van voedsel moest doorgaan. Tevens werden maatregelen genomen die het hamsteren van voedingsmiddelen moesten tegengaan. Er kwam een algeheel verbod om grote hoeveelheden voedsel op te slaan. Men mocht niet meer in huis hebben dan men in een week kon consumeren. Tevens werden strenge straffen in het vooruitzicht gesteld voor hen die zich niet aan het verbod hielden. Zo kon men tot vier jaar gevangenisstraf krijgen, een boete tot zelfs 10.000 gulden én verbeurdverklaring van de voorraad goederen.
De gewapende neutraliteit werd enkele maanden lang volgehouden en kwam op 10 mei 1940 ten einde. Duitsland was Nederland binnengevallen. Na heftige schermutselingen en felle strijd moest Nederland al snel in het Duitse leger de meerdere erkennen. Na het bombardement op Rotterdam capituleerde het Nederlandse leger. Het verouderde materieel (kanonnen uit 1878-1904) en de amateuristische organisatie van het leger bleken niet opgewassen tegen het modern uitgeruste leger van onze Oosterburen. In 1938 nog hadden zo’n 18.000 Nederlanders meegewerkt aan de oorlogseconomie van de Duitsers. Werklozen werden door de Nederlandse overheid gedwongen om daar te gaan werken (!). Alle gemobiliseerde Nederlandse jongens, voor zover ze niet gesneuveld waren op o.a. de Grebbenberg, mochten huiswaarts keren. Hun plaatsen werden al ras ingenomen door Duitssprekende Germanen. Zo ook in Callantsoog, waar aanvankelijk de ‘Ortskommandantur’ in de Groote Villa was gevestigd.
Beutepferde
Ook het Duitse leger had veel paarden nodig, zodat Callantsoger boeren werd opgedragen op 12 november 1940 paarden in te leveren in de Kennemer Manege te Heiloo. Er waren maar weinig Callantsogers met meer dan één paard. Waarschijnlijk werd geen enkel Callantsoger paard bij de ‘Beutepferde-Sammelstelle’ in Heiloo ingeleverd, ondanks de dreiging met strenge straffen zoals: ‘Kriegsgericht’.
Op 22 april 1941 moesten de broers Pieter en Jan Zwaan ieder twee paarden inleveren en broer Simon één paard. Adrianus C. Raap moest ook twee paarden afstaan. Raap mocht de grote donkerbruine hengst Athos houden. Om 8:45 uur werden ze op het Dorpsplein verwacht, samen met nog meer paardenbezitters, om een uur later de tocht naar Schagen te ondernemen. Op het Stationsplein werden de beesten in wagons gezet. Een boer gaat hechten aan zijn paard en het paard aan zijn baas. Het zal sommigen grote moeite hebben gekost om te voldoen aan de dwingende oproep van de bezetter en er zal menige traan gevloeid zijn. Alle paarden werden ingelijfd als oorlogspaard.
Tevens bedacht de bezetter nog meer maatregelen om gebruik te kunnen maken van het lokale paardenbezit. Er werd nauwkeurig geregistreerd op welke adressen zich paarden bevonden. De bezitters werd opgedragen zich op bepaalde dagen te melden om werk voor de Duitsers te doen. Met paard en wagen togen de uitverkorenen dan naar de aangewezen plaats of verschenen niet. Dan werd er weer gedreigd met strenge straffen.
Alles werd nauwlettend in de gaten gehouden door de waarnemende (burgemeester Rehorst was toen ondergedoken) burgemeester, NSB-lid J.K. Nieuwenhuijs. Indien men zich niet meldde op de aangewezen plek, kon men een dreigend schrijven van hem verwachten. Niet verschijnen werd door hem als sabotage beschouwd en kon volgens hem als zodanig worden bestraft.
Niet verschenen
Landbouwer D. Slot (vader van Klaas Slot) uit Groote Keeten was in 1944 niet verschenen en kreeg schriftelijk te horen dat:
Toen u de opdracht ontving om 3 dagen voor de Duitsche Weermacht te rijden deelde U mede, dat Uw paard ziek was en dus geen arbeid kon en mocht verrichten. Naar mij thans evenwel wordt medegedeeld is Uw paard niet ziek, doch zou zelfs nog geregeld arbeid verrichten. Behalve dat U met Uw paard al Uw grasland heeft gemaaid zou U ook op het strand werkzaamheden voor de firma Daalder verrichten. Derhalve draag ik U op om de dagen 17 tot en met 19 augustus voor de Weermacht te rijden. U dient zich daartoe te melden in het dorp Callantsoog op de Buurt.
Op het bericht van Nieuwenhuijs staat met vulpen geschreven: “Slot is 70 jaar; paard is 23 jaar; is niet vertrouwd langs de weg; kan niet rijden; loopt zelf gebrekkig.”
Blijkbaar kwam Nieuwenhuijs tot het inzicht dat dit duo niet kon worden ingezet voor het zware werk. D. Slot woonde op B32 (Helmweg) en was een buurman van kolenboer Wout Roos die ook een vermanend schrijven kreeg van Nieuwenhuijs: “Naar door U werd medegedeeld rijdt U momenteel t.b.v. de Duitsche Dienststelle te Groote Keeten. U heeft daartoe geen opdracht van mij ontvangen en is zulks dan ook niet verplicht. Indien deze Dienststelle arbeidskrachten nodig heeft zal ze deze op gewone wijze via mij kunnen verkrijgen.” Blijkbaar voelde Nieuwenhuijs zich gepasseerd en beschouwde hij Callantsogers als zijn onderdanen die stipte gehoorzaamheid in acht moesten nemen. Hij vervolgde zijn reprimande met: “Het feit dat U reeds voor de weermacht rijdt is dan ook geen reden waarom U niet aan de U verstrekte opdracht zoudt kunnen voldoen. Daarom draag ik U op om de dagen 17 tot en met 19 augustus te rijden voor de weermacht.” Blijkbaar was Roos op eigen houtje vrijwillig voor de Duitsers gaan werken.
Ein deutsches Pferd
Mijn vader Cor Zwaan vertelde herhaaldelijk met enige trots dat hij eens de Duitse vijand had getart. Toen hij op pad was met zijn driewielige kar, getrokken door Frits, zijn toen zesjarige paard, werd hij staande gehouden door een patrouille Duitse soldaten. Blijkbaar vonden zij het een mooi dier, want één hunner merkte op dat hij het “ein schönes deutsches Pferd” vond, waarop Cor reageerde met:
Ja, maar wel met een Hollandse kop.
Volgens Cor viel die opmerking niet in goede aarde bij de Duitse soldaten en zeiden ze zoiets als: “Du dummer Holländer”. Toch mocht hij ongehinderd zijn weg verder vervolgen. Overigens hadden de Duitse soldaten wel gelijk, want Frits was een Oldenburger.
Sonderbauprogramm
Op 1 september 1944 schreef plaatsvervangend burgemeester Nieuwenhuijs aan het Gewestelijk Arbeidsbureau te Alkmaar:
Ik heb de eer U mede te deelen, dat in deze gemeente gedurende de afgelopen maand vanaf 7 augustus regelmatig een achttal landbouwers moest worden gevorderd om materieel t.b.v. het ‘Sonderbauprogramm’ te vervoeren. Teneinde een zoo billijk mogelijke verdeeling over de verschillende bedrijven te waarborgen werd de maximum vorderingsduur gesteld op 3 dagen. Voor enkele afwezigen moest als strafmaatregel de vorderingsduur worden verdubbeld.
Volgens een nauwkeurig bijgehouden staatje met handtekeningen voor ontvangst werkte mijn oom Pieter Zwaan op 7 en 8 september 1944 zo’n 17 en een half uur en kreeg daar 27,10 gulden voor uitbetaald, waarvan 18 gulden voor zijn paard en wagen. Landbouwer Adrianus. C. Raap had op die dagen 16 uur gewerkt en beurde 26,32 gulden, inclusief 18 gulden voor zijn paard en wagen. Zijn zoon, Callantsoger Hans Raap meldde het volgende:
Mijn vader heeft er vaak over verteld dat ze met een groot aantal Callantsoger boeren in optocht naar Schagen moesten met wagens vol kisten met munitie. Die hele rit in konvooi deden ze in grote angst voor een beschieting vanuit de lucht. Op 7 en 8 september 1944 was dat vast en zeker dat bewuste transport. Het liep voor de boeren goed af maar enkele dagen later, op 12 september, is er een trein met munitie in Schagen ontploft.
Paarden die in beslag werden genomen om als oorlogspaard te worden gebruikt, wachtten een onzekere toekomst. Het Nederlandse leger vorderde 26.000 paarden tegen betaling. Duitsland gebruikte 2,5 miljoen paarden tijdens de oorlog, waarvan 60% de oorlog overleefde. Zo’n 90.000 paarden werden van Nederlandse boeren gestolen. Na de oorlog kregen maar weinigen hun kostbare bezit weer terug. Een Duitse auteur schreef na de oorlog een boek over de vele paarden die op veel adressen in Duitsland zomaar ‘aan waren komen lopen’. Hij vermoedde dat er veel uit buurlanden gestolen paarden tussen zaten. Hij gebruikte dan ook nadrukkelijk de term ‘Beutepferde’. De in de oorlog buitgemaakte dieren, voor zover ze de oorlog overleefden, werden meestal niet aan de rechtmatige eigenaren teruggegeven…