Een bureautafel in het kasteel van Versailles, een zwevende engel in de dom van Güstrow en Monets Waterlelies. Ze lijken allemaal weinig te maken te hebben met de Eerste Wereldoorlog, die we eerder associëren met betonnen forten, oorlogsmonumenten en begraafplaatsen met graven zo ver als het oog reikt. Toch is er een direct verband tussen deze objecten en de strijd die duurde van 1914 tot 1918. De Belgische (reis)schrijvers Peter Jacobs en Erwin De Decker maakten een reis door Europa in de sporen van de nasleep van de Grote Oorlog en schreven daarover een boek.
Het was voor het auteursduo even zoeken naar de bureautafel in het zeventiende-eeuwse Château de Versailles, waar eens de Franse koning Lodewijk XIV resideerde. Het sierlijke meubelstuk speelde op 28 juni 1919 een belangrijke rol bij de ondertekening van het Verdrag van Versailles. Vertegenwoordigers van 27 geallieerde staten en twee Duitsers ondertekenden aan de tafel het vredesverdrag, dat de door de verliezers werd ervaren als een vernederend Diktat. Verspreid over meer dan 400 bladzijden stonden maatregelen die moesten voorkomen dat Duitsland ooit nog een vernietigende oorlog kon beginnen. In de praktijk werd hiermee echter juist de kiem gelegd voor nieuw wapengekletter. Hitler wist grote lagen van het Duitse volk aan te spreken door te fulmineren tegen ‘Versailles’ en begon in 1939 een nieuwe wereldoorlog om de vernedering ongedaan te maken.
Het beroemde (of beruchte) tafeltje staat tegenwoordig niet langer op een prominente plek in de Spiegelzaal, waar in 1919 de ondertekening plaatsvond, maar op een vrij anonieme plek tussen andere meubelstukken. Toeristen kopen niet langer ansichtkaarten met het meubel erop, maar maken selfies met de pracht en praal van de Zonnekoning op de achtergrond.

Zwevende engel
Behalve de moderne, tijdloze uitstraling van het beeldhouwwerk benoemen de auteurs ook de gelijkenis van het gezicht met dat van beeldhouwster Käthe Kollwitz. Volgens de kunstenaar was deze overeenkomst met zijn collega onbewust, maar geslaagd was deze wel. Dichter en (toneel)schrijver Bertolt Brecht was onder de indruk van het kunstwerk. De bekende Duitser wordt in het boek als volgt geciteerd:
“Hij heeft het gezicht van de onvergetelijke Käthe Kollwitz. Zulke engelen bevallen me.”
Ze vinden het als oorlogsmonument beter geslaagd dan Claude Monets Waterlelies. Dit meesterwerk van de Franse kunstschilder Claude Monet was een geschenk aan de Franse staat ter viering van de vrede. De met hem bevriende Georges Clemenceau, premier van de Franse republiek in 1906-1909 en 1917-1920, had hem hiertoe overgehaald. De serie doeken van 2 meter hoog en bij elkaar bijna 100 meter lang vond onderdak in het Parijse Musée de l’Orangerie. Waar het werk van Köllwitz vaak verdriet en rouw verbeeldt en veel andere kunstwerken uit diezelfde periode de vernietiging van de oorlog laten zien, legt volgens de auteurs niemand nog “de link met de verschrikkingen van de oorlog” bij Monets weergave van de waterlelies in de vijver in zijn tuin.

Vennbahn
De schrijvers bleven ook dichterbij huis. Tijdens één van hun excursies konden ze met een flinke aanloop letterlijk over België heen springen. Ze bezichtigden de Vennbahn, een voormalige Duitse spoorwegverbinding door de Hoge Venen, tussen Aken en het groothertogdom Luxemburg. Het traject, tegenwoordig een fietspad, is Belgisch grondgebied, ook daar waar het dwars door Duits grondgebied loopt. De Belgen kregen het als “een extraatje” dankzij het Verdrag van Versailles, zo leggen Jacobs en De Decker uit.
Een andere “curiositeit” die ze bezoeken is het Belgenmonument in Amersfoort. Dit 100 jaar oude bouwwerk in de geest van H.P. Berlage en van de Amsterdamse School werd tussen 1916 en 1918 ontworpen en gebouwd door Belgische soldaten en officieren die in het neutrale Nederland waren ontsnapt aan Duits krijgsgevangenschap. Zij waren in de buurt geïnterneerd en omdat ze niets omhanden hadden, startten ze dit ambitieuze project. Jacobs en De Decker:
“Wat oorspronkelijk bedoeld was als een hommage aan makkers die tijdens hun ballingschap overleden waren, werd een warmhartige hulde aan de Nederlandse opvang van de Belgen.”
Ze vergeten niet te vermelden dat het gebouwd werd met materialen van bedenkelijke kwaliteit, waardoor restauraties telkens weer nodig bleken. “Het is het gebaar dat telt”, concluderen ze.
Boek: Parijs-Berlijn – Een reis door Europa na de Grote Oorlog
Fragment: Hoe neutraal Denemarken profiteerde van de Eerste Wereldoorlog