Michiel Mans bekijkt deze week de wapens die voor een aanzienlijk deel verantwoordelijk waren voor de massaslachtingen in de Eerste Wereldoorlog (verder WOI). Ondanks dat waarschijnlijk de artillerie (inclusief mortieren), en niet het machinegeweer statistisch het dodelijkste was op het slagveld, is het machinegeweer de spreekwoordelijke moordenaar van WOI geworden. Met typisch een versie van Hiram Maxims watergekoelde machinegeweer aan het werk om soms hele bataljons weg te vagen.
Sneuvelen
Naar de ruimste schatting lieten er bijna 18 miljoen mensen oorlogsgerelateerd het leven in WOI. Onderverdeeld in circa 10.7 miljoen gesneuvelde militairen (alle oorzaken) en 7.3 miljoen burgers. Wat neerkomt op 1.83 procent van de deelnemende bevolkingen (gemiddeld -van Japan 0.01 procent tot Servië 18.11 procent). Zeker wat burgerdoden betreft gaat het om ruwe schattingen. Al helemaal wat de doden in Afrika betreft.
Wordt de overlappend aansluitende influenza-epidemie meegeteld komen er 50 tot 100 miljoen doden bij. Oorlogsactiviteiten zoals troepentransport waren instrumentaal in de snelle verspreiding van de epidemie. Het maakt deze als Spaanse Griep voortlevende massamoordenaar op zijn minst WOI ‘fall-out’. Iets wat de invloed van de ‘Maxim’ statistisch verder marginaliseerd. Dit doet echter niets af aan de gehaktmolen-reputatie van het machinegeweer in de loopgravenoorlog die WOI met name aan het Westfront werd.
Inschatten hoeveel slachtoffers het machinegeweer aan het Westfront maakte, wordt door meerdere zaken bemoeilijkt. Doordat de meeste machinegeweren standaard geweermunitie verschoten, is het lastig te bepalen welk wapen dodelijk was wanneer tallozen met geweer of machinegeweer aan het schieten waren. Daarnaast kon een artilleriedode alsnog de kogel krijgen. En andersom. Sowieso werd normaliter geen autopsie gepleegd op gesneuvelden.
Dat de watergekoelde Duitse ‘Spandau’, het Maschinengewehr 08 in Mauser kaliber 7.92 x 57 (nominale kogeldiameter x hulslengte in mm) op 1 juli 1916, de eerste dag van het Sommeoffensief, mogelijk 80-90 procent van de 19.240 Britse en 1590 Franse gesneuvelden ‘scoorde’, maakt dit percentage geen vast gegeven. De schatting dat artillerie gedurende de oorlog voor zo’n 60 procent verantwoordelijk was voor de doden aan het Westfront, laat dan veertig procent over om te verdelen tussen het machinegeweer en alles van geweren, pistolen en revolvers tot gifgas, mijnen, handgranaten en de bajonet. Daarnaast staken ruiters zoals Britse Lancers en Duitse Ulanen af en toe met lansen, en werd de sabel nog regelmatig getrokken. Er was dus een ruime dodelijke keuze.
‘Maxims’
De keuze aan machinegeweren was eveneens rijkelijk. Wel voerden de nogal lompe watergekoelde Maximvarianten aanvankelijk de boventoon bij alle strijdkrachten, met uitzondering van Frankrijk. Daar prefereerde men op z’n Vive la France eigen, veelal inferieure ontwerpen.
Hiram Maxims wapen (eerste patent 1883) zag in vele kalibers dienst aan de WOI fronten. Naast een klein aantal originele ‘oer’ Maxims, schoten er honderdduizenden van drie hoofd-nazaten mee. Het talrijkst waren de Duitse 7.92 x 57 MG 08, de Russische 7.62 x 54R (R=gerimde patronen) M1910 en de in 1912 ingevoerde Britse 7.7 x 56R (.303) Vickers. Dit drietal en hier van afgeleide versies bleven het dichtst bij het oorspronkelijke Maxim ontwerp. Een wapen dat herlaadde door bij het afvuren de loop tijdelijk te vergrendelen met de afsluiter om met dit samenstel de terugslagreactiekrachten (recoil) van de afgevuurde patroon over te brengen op mechanismen waarmee de lege huls werd uitgestoten, een verse patroon uit de bandvoeding werd getrokken en in de loop-patroonkamer geladen voor een nieuwe afvuurcyclus. Een cyclus die typisch 400-550 keer per minuut plaatsvond als de schutter wilde. Sommige varianten hadden of kregen voorop de loop een mechanisme waarin afgetapte gasdruk de terugslag versnelde voor een hogere vuursnelheid (recoil booster).
De mechanieken konden soms behoorlijk afwijken van het origineel, maar de Maxim staat aan de basis van dergelijke op ‘korte terugslag’ werkende machinegeweren. In WOI ging het voor de grondstrijdkrachten aanvankelijk om watergekoelde Maxim versies. Een samenstel van het wapen zelf (met mantel voor 3-4.5 liter water) plus de affuit. Affuiten waren op zich al wapensystemen. Zeker bij de Russen, waar de wapens veelal op wielaffuiten voorzien van een schild werden geplaatst. Een andere accessoire was de condenser om stoom in de koelmantel mee op te vangen voor hergebruik van het water. Gezien de hoeveelheid uitrusting was het niet vreemd dat een Maximteam even groot was als dat van klein veldgeschut (4-8 man).
De Maxims wogen zonder koelwater tussen de 18 kilo (Vickers) en bijna 27 kilo (MG 08). De ‘poot’ affuiten wogen ruwweg hetzelfde. De zwaarste Russische wielaffuiten wogen 170 kilo. Alle affuiten hadden een instelbare traverse en elevatie. Met een ingestelde elevatie op 250 meter, mikpunt ‘middenrif’, hoefde een schutter in het relatief vlakke Noord-Franse landschap vrijwel alleen traverserend te bewegen. Aan Duitse kant werd al vroeg (1915) bedacht dat MG-teams die planmatig gebruik maakten van diagonale schootsvelden voor enfilerend (flank)vuur, dodelijk efficiënt waren tegen aanvallende infanterieformaties.
Afhankelijk van het terrein maakte de geweermunitie van de meeste Maxims dat rechtop lopen tot op circa 3.5 kilometer gevaarlijk was als er puntige ‘spitzer’ kogels werden verschoten. Op nitrocellulose gebaseerde aandrijfladingen gaven dergelijke kogels uit de typisch 72 cm lange Maximlopen in 1914 een aanvangsnelheid (Vo) van: MG 08 -894 m/sec, M1910 – 865 m/sec en Vickers – 760 m/sec. Nieuwe munitiesoorten voerden de Vo in veel gevallen nadien nog wat op.
Niet dat minder breed gebruikte en geproduceerde machinegeweren (deels vanwege inferioriteit) waar je nog een watergekoelde Maxim in herkent, zoveel minder dodelijk waren. Van de complexe Oostenrijk-Hongaarse M07 Schwarzlose kon ondanks de vrij korte loop van 52.7 centimeter het vizier tot 1800 meter worden ingesteld. Een afstand waarop de aanvankelijk gebruikte inferieure ‘bolle’ 8 x 50R Mannlicher patronen (Vo 580 m/sec) toch nog slachtoffers konden maken.
Het relatief lichte (17 kilo zonder water en driepoot), en qua ontwerp het verst van de Maxim afstaande Italiaanse FIAT-Revelli M1914 machinegeweer schoot ‘the whole nine yards’* (vizier instelbaar tot 2000 meter) met bolle 6.5 x 52 Mannlicher-Carcano patronen die met circa 640 m/sec een 65.4 cm lange loop verlieten. Dit overgecompliceerd werkende, en nogal onbetrouwbare machinegeweer had een haperende seriële patroonaanvoer bestaande uit een doosraam voor 50 of 100 patronen.
Laat in de oorlog werden de bovenstaande Maxim-achtigen nog Amerikaans aangevuld met de watergekoelde Browning M1917. Dit kaal 14.8 kilo wegende machinegeweer vuurde in 7.62 x 63 (.30-06) dat met 853 m/sec uit een 60.9 cm lange loop kwam. Er waren er te weinig van, wat betekende dat de Amerikaanse doughboys het vaak met iets luchtgekoeld Frans moesten doen. Als dit de draagbare Fusil Mitrailleur Modele 1915 aka Chauchat was, schoot dat beroerd.
* De uitdrukking zou slaan op de lengte van de canvas patronenband van 250 stuks voor de Vickers. Althans, dit is een van de etymologieën van deze uitdrukking.