– Opinie –
Onlangs hebben Marthijn Wouters en ik het boek Willem van Oranje. De opportunistische Vader des Vaderlands gepubliceerd. Hierin maken we korte metten met het geïdealiseerde beeld van de Oranjeprins. Volledig onnodig, volgens René van Stipriaan in ‘Nepnieuws over Willem van Oranje’ (NRC Boeken, 27 januari).
Het zal waarschijnlijk heel wat jaar geleden zijn dat Van Stipriaan zelf in de schoolbanken vertoefde, maar ik kan hem verzekeren dat alle schoolboeken – van vmbo tot vwo – amper zijn aangepast. Als ik lesgeef aan de examenjaren 6-vwo en 5-havo, liegt hun kennis er ook niet om (of eigenlijk juist wel): Willem van Oranje was een volksheld die voor tolerantie en geloofsvrijheid streed. Het is dan ook niet vreemd dat hij als de grootste Nederlander aller tijden wordt gezien.
Maar in een veranderende maatschappij waar persoonsverheerlijking een steeds grotere rol gaat spelen in het publieke debat is het juist belangrijk mensen (en dus ook jongeren) aan te leren om overtrokken geschiedbeelden tegen het licht te houden en door heldenverering ‘heen te prikken’. Natuurlijk kun je dit doen door als recensent een kwinkslag over nepnieuws te maken, maar ook als student geschiedenis kun je al je best doen om een steentje bij te dragen. Daarom schreven wij ons boek.
Volgens Van Stipriaan staat het boek vol fouten. Met uitzondering van een tikfout en een Franse vertaalfout – nu aangepast, dank daarvoor – lijkt hij er met alle inhoudelijke fouten telkens naast te zitten. Een voorbeeld: ‘Waar halen ze het vandaan’ om te denken dat de erfenis omtrent Katzenelnbogen alleen over het kasteel gaat, terwijl het een heel graafschap betreft; stipt Stipriaan aan. Zoals we in ons boek beschrijven bestond de erfenis uit veel landerijen en dorpen (zoals Dietz), maar deze ‘bijbezittingen’ konden Willem van Oranje gestolen worden. Hij wilde zijn eer redden en dat lukte alleen als hij minstens het kasteel met directe bezittingen wist te bemachtigen, en dus noemen wij dit tussenkopje ‘de Katzenelnboogse kastelenkwestie’. Vanuit Oranjes beleefwereld was dit de allerbelangrijkste ergernis over de erfenis, daarom schrijven wij het zo op. Dat betekent niet dat we elders niet gewoon aandacht besteden aan de rest van de erfenis, één van onze andere kopjes heet niet voor niets ‘Alles of Dietz’.
Op de pagina’s 30 en 31 waar ‘Charleroi’ ter sprake komt, willen we dan ook liever dat mensen hun aandacht richten op hoe Oranjes legerleiders hun handen brandden aan de tactiek van de verschroeide aarde. ‘De onzen zijn Frankrijk binnengerukt en hebben tweehonderdvijftig dorpen verbrand,’ schreef de prins aan zijn vrouw, ‘ik had er graag bij willen zijn.’ Het verhaal gaat verder en voordat deze alinea ten einde komt, horen we Willem van Oranje bidden tot ‘de Schepper’ om hem ‘genade te schenken en alles te doen om mijn eer te redden’, om vervolgens tussendoor ook nog even te klagen over het slechte weer:
‘het is veel te koud om te slapen in de tenten, was jij [zijn vrouw] maar hier om mij een beetje warm te houden’.
Hier komt de mens naar voren. Dit is het verhaal dat wij willen vertellen.

Recentelijk schreef Van Stiptriaan met zijn Lof der botheid (oktober 2016) zelf een toegankelijk boek, waarin ook Willem van Oranje een grote rol speelt. Hij koos voor een andere stijl: serieus, zwaar. En daar is niets mis mee. Andersom lijkt de tolerantie te ontbreken. ‘Niet kapotchecken lijkt het devies’, stelt Van Stipriaan als hij het over ons boek heeft. Zo stipt hij aan dat ‘August van Saksen’ slechts Anna van Saksens oom was. Hier heeft hij inderdaad gelijk in. Althans, tót 1553. Want na de dood van Anna’s biologische vader Maurits, werd oom August tegelijkertijd ook haar (peet)vader. Zoals August het zelf verwoordde, spreken we dan inderdaad ook over Anna als zijn (peet)dochter. Dit zijn nog niet eens alle missers van Van Stipriaan. Volgens hem ‘meden wij belangrijke bronnen’, maar auteurs die volgens hem ‘pijnlijk’ ontbreken in onze noten, worden hier wel degelijk vermeld (bijv. voetnoot 8, pagina 217). Kapotchecken is inderdaad een kunst.
pil van 800 kantjes.’
Nog vreemder is het argument dat we onvoldoende context leveren of vakdiscussies bespreken. Het lijkt erop dat Van Stipriaan zelf ons boek niet in zijn ware context heeft beoordeeld. Wij hebben een toegankelijk boek geschreven en geen continu relativerende academische pil van 800 kantjes. Dit is echt een totaal andere tak van sport. We hadden ook voor een academische biografie kunnen kiezen, maar dan hadden we het compleet anders aangepakt en waren we er zeker vier jaar (in plaats van 9 maanden) mee bezig geweest. Ook leek ons dit enigszins nutteloos, want over de Oranjeprins zijn al talloze diepgaande wetenschappelijke werken geschreven en debatten gaande. Helaas blijft dit telkens weer aan de strijkstok van de academische wereld hangen. En dat is zonde. Onze prins van Oranje verdient toch een groot publiek?
De kracht van ons boek is juist dat wij zelf niet continu contextualiseren, randverhalen vertellen en inhoudelijke vakdiscussies bespreken. Wij hebben gekozen voor een compleet andere aanpak en stijl. Spannend, een beetje brutaal, en in ieder geval niet langdradig. Dit is wat bij ons past, dit is onze niche. We willen het grote publiek bereiken, zodat meer mensen gaan nadenken over (deze) geschiedenis. Dus hebben we een prikkelend en toegankelijk tegenbeeld neergezet, met alles erop en eraan. Dit zijn allemaal bewuste keuzes, geen naïeve fouten.
Binnenkort organiseert mijn studievereniging een debatavond. Dan gaan we in op de waarde (of waardeloosheid) van verschillende vormen van publieksgeschiedenis. Graag nodig ik René van Stipriaan uit voor een gezellig gesprek in onze lokale kroeg. Alle lof voor zijn botheid. Maar geschiedenis kan ook gewoon echt leuk zijn.
~ Aron Brouwer
Aron Brouwer is mede-auteur van Willem van Oranje. De opportunistische Vader des Vaderlands dat onlangs verscheen bij uitgeverij Nieuw Amsterdam.
Boek: Willem van Oranje. De opportunistische Vader des Vaderlands