De aanslag op Reinhard Heydrich, 1942
Nerveus kijkt Jozef Gabčik op zijn horloge. Kwart over tien! Sinds negen uur staat hij bij de tramhalte Klein-Holeschowitzstrasse in de Praagse buitenwijk Lieben, en nog steeds geen seintje van Josef Valwík. Die staat verderop te wachten bij de Kirchmeyerstrasse, hij kijkt uit naar het ‘object’. Volgens zijn informatie moet de rijksprotector daar elk ogenblik voorbij kunnen komen. Een Tsjechische klokkenmaker, die in Heydrichs kantoor een antieke staande klok moest repareren, had op diens bureau een stuk papier gevonden met Heydrichs reisplannen voor 27 mei 1942, hij had het verfrommeld en het een schoonmaakster toegespeeld. Die gaf het door aan het verzet.
Gabčik wist zich telkens weer het zweet van het voorhoofd. Zijn opwinding en de meizon verhitten hem. Ondanks het warme lenteweer hangt er een regenjas over zijn arm. Opvallend? Geen enkele voorbijganger vermoedt dat Gabčik, een in Engeland opgeleide paratroeper, er een machinepistool van het type stengun MK II FF 209 onder verborgen houdt. Aan de andere kant van de straat leunt zijn kameraad Jan Kubiš tegen een straatlantaarn, hij heeft twee uiterst gevoelige bommen in zijn aktetas en werpt hem een vragende blik toe. Met een geprikkelde geste geeft Gabčik hem te kennen: Wachten!
Dan gaat plotseling alles razendsnel – en behoorlijk verkeerd. Net op het moment dat de tram van lijn 3 komt aanratelen, begint de scheerspiegel van Valwík vlak bij de Kirchmeyerstrasse in de zon te flikkeren: het sein! 10.29 uur. Vliegensvlug rent Gabčik naar de binnenkant van de haarspeldbocht waarmee de weg vlak voor de oever van de Moldau afbuigt. Een donkergroene Mercedes 320 met het kenteken SS-3 komt aanrijden, een open cabriolet, waarin behalve de chauffeur maar één man zit, de rijzige Reinhard Heydrich. De chauffeur, SS-Oberscharführer Johannes Klein, remt af voor de bocht, temeer omdat de tram juist aan de andere kant tot stilstand is gekomen. Mensen stappen in en uit. De Mercedes bevindt zich nu op slechts drie meter van Gabčik. Die laat zijn jas vallen, heft bliksemsnel het machinepistool en haalt de trekker over. Er gebeurt – niets. Er zat konijnenvoer in de loop. Gabčik had het gedemonteerde wapen tussen allerlei groenvoer in zijn tas verstopt voordat hij het onder zijn jas in elkaar zette.
‘Stoppen!’ roept Heydrich en hij gaat achter in de cabriolet recht overeind staan. Hij pakt zijn pistool, richt op Gabčik en schiet. Er gebeurt niets. Het wapen is niet geladen. Chauffeur Klein trapt op de rem in plaats van op het gaspedaal om zijn baas in veiligheid te brengen. Terwijl Gabčik totaal verbijsterd aan zijn stengun staat te prutsen, komt Kubiš, die helemaal over het hoofd is gezien door Heydrich en zijn chauffeur, naderbij en gooit een bom. Die explodeert bij het rechterachterwiel en mist zijn doel op een haar na – een paardenhaar uit de bekleding van de stoel. Het dringt met allerlei metaalsplinters door in de milt van de leider van de SS.
Er breekt grote verwarring uit. Terwijl de getroffen Heydrich zijn pistool op Kubiš richt, achtervolgt Klein een van de plegers van de aanslag, Gabčik, die zijn onbruikbare machinepistool heeft weggegooid. Hij houdt hem aan in slagerij Brauner, maar Gabčik schiet hem met een pistool in zijn scheenbeen en ontkomt. Ook Kubiš, wiens gezicht bloedt door bomscherven, vlucht op zijn fiets de heuvel af naar Praag. De derde man ontkomt eveneens, Valčík, die met zijn spiegel het sein had gegeven dat Heydrich in aantocht was.
Tot zover de dramatische minuten die het einde van Heydrich zouden betekenen. Tot op de dag van vandaag blijft het een mysterie waarom de Tsjechische regering in ballingschap in Engeland geen betere soldaten dan Kubiš en Gabčik heeft uitgekozen voor de aanslag, die de deknaam ‘Anthropoïde’ had meegekregen. In het Britse opleidingsdiploma van de beide paratroepers, die op 29 december 1941 door de Royal Air Force bij Praag (op de verkeerde plek) waren gedropt en die tot aan de aanslag met valse papieren bij leden van het verzet in Praag ondergedoken hadden gezeten, kreeg monteur Gabčik een 6 en tegelzetter Kubiš een 5, en bij het omgaan met springstof de opmerking: ‘Traag in praktijk en reactie.’
Op de plaats van het misdrijf zakte de protector met een bloedend gaatje in zijn rug in elkaar. Een vrouw herkende hem en schreeuwde: ‘Heydrich! Jezus Maria!’ Het duurde bijna een halfuur voor Heydrich in het ziekenhuis Na Bulovka aankwam, dat maar één kilometer van de plek verwijderd ligt. Er was geen ambulance komen opdagen. Voorbijgangers hielden passerende auto’s aan. De eerste automobilist, een bakker, weigerde de gewonde te vervoeren toen hij diens SS-uniform zag. Hij had geen tijd, hij moest aan het werk. Een Tsjechische politieagent hield de volgende auto aan, een bestelwagen. Hij hielp Heydrich de kleine cabine in, wat de zwaargewonde behoorlijk wat pijn bezorgde.
De chauffeur met de bloedende rijksprotector naast zich sloeg eerst een verkeerde weg in. Hij draaide zijn auto en kwam weer langs de plaats van de aanslag. Heydrich zei nu dat hij liever achter op de platte laadbak wilde liggen. Daar lag boenwas voor parketvloeren. De chauffeur stapte uit en hielp hem in de laadbak. Vanwege zijn verwondingen aan zijn rug lag de machtigste man van het protectoraat op zijn buik tussen de dozen met boenwas, en zo arriveerde hij tegen elf uur bij het ziekenhuis. Een voorbijganger kwam zelfs achter hem aan met zijn aktetas vol geheime papieren voor een bijeenkomst met Hitler.
Heydrich had zijn verwonding wel kunnen overleven, maar de twee volgende uren op de operatietafel bepaalden zijn lot. De Tsjechische chirurg Alois Vincenc Honek heeft voor het eerst verteld wat daar is gebeurd toen hij al ruim negentig jaar oud was. Hij was juist bezig met een maagoperatie toen een verpleger binnenstormde: ‘Er is een aanslag gepleegd op Heydrich. Hij ligt halfdood op de Eerste Hulp.’ Kort daarna kwam de geneesheer-directeur Walter Dick binnen, die Honek verzocht de operatiezaal vrij te maken. Hij sloot de operatie af en wachtte in zijn privé-vertrekken in het ziekenhuis, terwijl de SS en de Gestapo het gebouw bezetten. Een halfuur later werd Honek als enige Tsjech gevraagd bij de ingreep te assisteren, ‘want alleen ik kon overweg met het Engelse narcoseapparaat.’
‘Toen ik de operatiekamer binnenkwam, werd Heydrich al uitgekleed,’ vertelt de arts. ‘Hij droeg een kogelvrij vest, maar alleen aan de voorkant. Hij heeft niet laten blijken dat hij pijn leed. Ik vroeg hem: Hebt u een kunstgebit? Hij antwoordde niet. Toen heb ik zijn mond geopend en alles gecontroleerd.’ Bomscherven en paardenhaar van de stoelbekleding in de auto waren links boven het middenrif Heydrichs rug binnengedrongen en hadden zijn milt verwoest. De beste internist van Praag, professor Walter Hollbaum van de Deutsche Klinik aan het Karelsplein, zou de operatie uitvoeren.
Hollbaum begon met een lange snee in de lengte boven de navel. Honek: ‘Opeens merkte hij dat het zo niet ging. Er stond zweet op zijn voorhoofd. Professor Dick reageerde snel: “U voelt zich niet goed. Met uw permissie, ik zal het wel doen.” Hollbaum trad terug en Dick maakte nu een snee overdwars naar de zijkant van het lichaam. Hij verwijderde de milt, herstelde het middenrif en sloot de wond. Pas daarna werd Heydrichs ingeklapte long opgepompt. ‘Het verdere verloop was te wijten aan het feit dat de eerste snee te groot was,’ herinnert Honek zich. ‘We verwachtten geen grote problemen omdat de eigenlijke wond zo klein was.’ Maar er vormde zich nu een ontsteking in de buikholte, een perisplenitis, die zich onstuitbaar uitbreidde. De lijfarts van Himmler, Karl Gebhardt uit Berlijn, probeerde het met sulfonamiden – penicilline was er in die dagen alleen nog maar in Engeland – maar op 4 juni, om negen uur, overleed Heydrich in het Bulovka-ziekenhuis. ‘Schotwond / moordaanslag / wondinfectie’ staat in de akte van overlijden.
In het aangezicht van de dood was de gevoelloze man nog sentimenteel geworden. Tegenover zijn baas Himmler, die hem vol medeleven in het ziekenhuis kwam opzoeken, citeerde hij uit een opera van zijn vader: ‘De wereld is enkel een orgeltje, waar Onze Lieve Heer aan zwengelt, en ieder moet ’t deuntje dansen, dat net op dat moment zo jengelt.’
In analyses van de aanslag is veel geschreven over de mogelijkheid dat achter het banale fatalisme van Heydrich een verborgen verlangen naar de dood schuilging. Hellmut G. Haasis ziet in de ‘necrofilie’ van de ‘jonge boosaardige doodsgod’ de psychologische sleutel van Heydrichs gehele bestaan. Volgens die lezing was de rijksprotector niet enkel onverantwoord lichtzinnig en zorgeloos door zich zonder enige bescherming in Praag te bewegen. Hij daagde eerder het lot uit voor een duel, terwijl hij wel degelijk wist dat hij uiteindelijk aan het kortste eind zou trekken. Haasis:
‘Heydrich genoot van de bijna erotische lust van het levensgevaar.’
Die flirt met de dood zou intensiever geworden zijn naarmate zijn moorddadige praktijken toenamen.
‘Misschien sublimeerde hij met die verlustiging in de dood die zich elk moment kon aandienen het restant van een niet te onderdrukken schuldgevoel, door scherp in de gaten te houden dat over de moord op de joden niets uitlekte.’