De Nijmeegse uitgeverij Vantilt was zo vriendelijk me een exemplaar toe te sturen van Oudheid als ambitie. De zoektocht naar een passend verleden, 1400-1700 van Karl Enenkel en Koen Ottenheym. Ik voel me bij presentexemplaren altijd wat opgelaten omdat zo’n cadeautje doorgaans een onuitgesproken (en soms wél uitgesproken) verzoek is erover te schrijven, terwijl ik vaak betwijfel of het wel verstandig is er aandacht op te vestigen. Classici, historici en archeologen leggen, wanneer ze überhaupt schrijven voor het grote publiek, de lat nogal laag en wekken daardoor vooral de indruk dat het vak intellectueel weinig voorstelt. Voor Oudheid als ambitie was ik echter meteen gewonnen.
Nou ja, bijna meteen. De inleiding is niet opwindend, maar toen ik die las had ik al gezien dat het vervolg interessant zou zijn, heel interessant. Oudheid als ambitie is zo’n boek waarvan je al jaren hoopt dat iemand het schrijft: een overzicht van de door de eeuwen veranderende omgang met de oude wereld. Idealiter is dat een trilogie, met een eerste deel over de continuïteit van de laatantieke cultuur in de Middeleeuwen, daarna een deel over de periode die begint met de Renaissance en tot slot een deel dat begint met Montesquieu en Winckelmann. Enenkel en Ottenheym bieden het middendeel.
Herontdekking
Te beknopt samengevat begint het ermee hoe in de Renaissance de oude culturen werden herontdekt en hoe families en staten zich een respectabele voorgeschiedenis aanmaten. De voor ons zo belangrijke grens tussen feit en fictie bestond destijds nog niet zoals wij die verwachten, zodat wij sommige van de toenmalige waarheden beschouwen als leugens. Ook het onderscheid tussen de diverse tijdvakken en de verschillende culturen bestond niet werkelijk: de Oudheid behelsde destijds nog het geheel van Prehistorie, Bijbelse geschiedenis, Nabije Oosten, Grieks-Romeinse tijd en Middeleeuwen. Over de aard van het bewijsmateriaal dacht men eveneens anders dan nu. Teksten die er toevallig niet waren om het gelijk van deze of gene stelling te bewijzen, werden gewoon geschreven. Vervalst, zo u wil.
Na deze algemene schets richt het boek zich op de Noordelijke Nederlanden. Een heel hoofdstuk is gewijd aan de vroeg-zestiende-eeuwse geleerden Erasmus, Cornelius Aurelius en Gerard Geldenhouwer. Zij vestigden de aandacht op de Bataven als voorouders van wat ik gemakshalve zal aanduiden als Nederland, maar waren het oneens over de vraag waar in de Rijndelta deze nobele stam nu eigenlijk had gewoond. Ik heb weleens geblogd over de wortels van het traditionele geschiedbeeld van Nederland, waarin de Bataafse Opstand lijkt te hebben gegolden als precieze voorafschaduwing van de oorlog van Karel van Egmond, hertog van Gelre, tegen de Bourgondiërs en (wat minder precies) als voorafschaduwing van de opstand van de Zeven Verenigde Nederlanden tegen de Spanjaarden. Ik kan het Enenkel en Ottenheym bezwaarlijk kwalijk nemen dat ze hier niet wat uitgebreider op ingingen, maar wat had ik hier graag meer over gelezen.
Speurtocht
Oudheid als ambitie vervolgt met de speurtocht naar Romeins en ander erfgoed in de Nederlanden, waarbij vooral het deel over Johan Picardt de moeite waard is, de Drentse arts/predikant die als eerste de hunebedden en de celtic fields onderzocht. Hij was een van de eersten die begreep dat een substantieel deel van het verleden niet door antieke auteurs was beschreven maar zich wel degelijk leende voor oudheidkundig onderzoek.
Hierop volgen hoofdstukken over de portretten van de Hollandse graven, die een verband legden tussen de zestiende- en zeventiende-eeuwse politieke geschiedenis en het verre verleden, en de bouw van kastelen in Utrecht, waarmee de bewoners de ouderdom van hun familie wilden tonen. De rode draad van dit boek is immers dat destijds de oudheid van een familie, stad of volk haar voortreffelijkheid bewees. Het hoofdstuk over de historiserend gebouwde raadhuizen in Holland was voor mij een eye-opener: het gaat om gebouwen waar ik al jaren langs kom maar het wonderlijke karakter nooit van heb herkend. Prachtig.
Bataven
Het boek eindigt op het logische moment: een extra hoofdstuk zou immers Montesquieu en Winckelmann hebben moeten behandelen en daarmee zouden we een nieuw tijdperk zijn betreden. Een tijdperk waarin de bestudering van het verleden professionaliseerde maar waarin de Oudheid opgedeeld raakte in Prehistorie, Bijbelse geschiedenis, het oude Nabije Oosten, de klassieke Oudheid en de Middeleeuwen. Ondanks deze versplintering bleven sommige delen echter hetzelfde, zoals de associatie van Nederland met de Bataven (en ook de Cananefaten, Friezen en Franken). De VOC stichtte een stad Batavia, Rembrandt vereeuwigde de Bataafse Opstand, we werden een Bataafse Republiek, Multatuli kon voor de Nederlandse botheid geen beter personage bedenken dan Batavus Droogstoppel, de Batavier-rederij zakte de Rijn af. Nog vorig jaar sprak ik op het station van Nijmegen met een Amerikaan die de humor ervan inzag dat ik in uitgerekend die stad reed op een Batavus-fiets.
Ik noem ons pseudo-Bataafse verleden omdat Oudheid als ambitie een belangrijk punt illustreert: dat Nederland om zo te zeggen een pluriform verleden heeft, waarin traditioneel de Germaanse stammen centraal staan. Daarnaast is er altijd plaats geweest voor de Romeinen en was er via het godsdienstonderwijs aandacht voor de oosterse culturen. De eenzijdige nadruk die momenteel op de Romeinen wordt gelegd, waarbij de provincies Zuid-Holland, Utrecht en Gelderland honderdduizenden euro’s uitgeven aan de limes, is een breuk met dat pluriforme verleden.
Oudheid als ambitie illustreert hoe onhistorisch deze zelfgekozen verschraling is. In feite bedrijven Enenkel en Ottenheym heel subtiele polemiek door te tonen hoe de Nederlanders van de vijftiende, zestiende en zeventiende eeuw leefden met een veel rijker geschiedbeeld dan de drie genoemde provincies nu voorstaan. De auteurs houden de provincies voor dat het verleden het onderwerp is van wetenschappelijk onderzoek, dat Nederland een pluriforme traditie heeft en dat we voorzichtig moet zijn voor we één aspect eenzijdig cultiveren.
Kortom: een prachtboek. En nog actueel ook. Al ben ik niet optimistisch dat de honderdduizenden euro’s die nu naar ons Romeinse verleden gaan, voortaan zullen worden aangevuld met even grote bedragen voor ons Germaanse en oud-oosterse verleden. Dat is echter wel de enige conclusie die we aan Oudheid als ambitie mogen verbinden.
Boek: Oudheid als ambitie – De zoektocht naar een passend verleden 1400-1700