Al van oudsher is februari een maand van feesten. Voor de Romeinen was het de maand van reiniging en boetedoening (Februus, de god van reiniging) en voor de Germanen de maand van de vruchtbaarheid. In beide gevallen was dit aanleiding voor grote feesten met daarbij de nodige rituelen, zoals verkleedpartijen, het dragen van maskers, ‘muziek’ maken op potten en pannen en vooral ook bovenmatig eten en drinken.
De opkomende christelijke kerk probeerde op alle mogelijke manieren deze heidense tradities de kop in te drukken, enerzijds door ze te verbieden, anderzijds door ze als het ware te verpakken in christelijke feestdagen in dezelfde periode, met ook de daarbij behorende rituelen. Vastenavond met het daaraan voorafgaande, uitbundige carnaval is daar een voorbeeld van.
Carne vale
In 1091 stelde de katholieke kerk in het Concilie van Benevento Aswoensdag officieel vast als het begin van de veertig dagen durende vastentijd voor Pasen. De voor deze maand traditionele, uitbundige feesten, met volop eten en drinken, werden teruggebracht tot de laatste drie dagen vóór die ‘voedselarme’ periode. Er werd carnaval gevierd met als absoluut eindpunt: vastenavond, de avond vóór Aswoensdag, om twaalf uur ’s nachts. Tijdens de vastenperiode mocht men geen vlees en allerlei andere extra lekkernijen eten. Het woord carnaval is dan ook zeer waarschijnlijk ontleend aan het Italiaans: ‘carne vale’ (= vlees, vaarwel) of ‘carne levare’ (= het vlees opruimen). Aanvankelijk werd alleen in Italië carnaval gevierd, maar na de Middeleeuwen breidde dit zich steeds verder uit naar andere katholieke streken in Europa.
Uitbundigheid
Geen wonder, dat makers van maandprenten vaak het carnavalsfeest uitkozen als typerend kenmerk voor het uitbeelden van de maand februari. Zo ook Casper Luyken (1672-1708), die zijn serie maandprenten maakte voor zijn toenmalige werkgever Christoph Weigel in Neurenberg, Beieren (Duitsland), een streek waar al sinds jaar en dag volop carnaval wordt gevierd.
Deze februariprent laat een uitbundig dansende nar zien, voorzien van de nodige attributen: een rommelpot, waarop hij lawaai maakt, een opgeblazen varkensblaas en een vistreeft als voorbode voor de vastenperiode, waarin geen vlees maar wel vis gegeten mocht worden. Op de achtergrond zijn twee als Pulcinella uitgedoste figuren op weg naar de herberg, waar volop eten en drinken te verkrijgen was, zoals blijkt uit een ringvormig brood en een drinkkan die als uithangteken aan een stok boven de deur hangen. De commedia dell’arte figuur Pulcinella stond onder meer bekend als een gulzigaard.
Huiselijke kring
In de loop van de zestiende eeuw veroorzaakte de Reformatie een scheuring binnen het christendom. In ons land ontstond daardoor een religieuze tweedeling: protestant ten noorden van de grote rivieren, de Rijn en de Maas, katholiek ten zuiden daarvan. Dit betekende vooral voor de noordelijke streken, waaronder Amsterdam na de Alteratie in 1578, dat het carnaval niet meer massaal en uitbundig op straat gevierd werd. Het verplaatste zich naar de eigen familiekring. Voor de achttiende-eeuwse kunstenaar Cornelis Troost was het dan ook vanzelfsprekend om in zijn tekening van de maand februari slechts een bescheiden, ingetogen groep carnavalsvierders uit te beelden. De stropop, die de twee elegant geklede, gemaskerde dames tussen zich in dragen, staat symbool voor de winter en werd tijdens het carnavalsfeest verbrand. Hoera, de winter is (bijna) voorbij!
~ Amsterdam Museum – Nel Klaversma
Oorspronkelijk gepubliceerd op 1 februari 2019