De Rijksdagbrand van 27 februari 1933 – Adolf Hitler was nauwelijks vier weken Rijkskanselier – vormde voor de nazi’s de aanleiding om via een decreet de Duitse democratie en rechtsstaat uit te schakelen. De brand leidde voorts tot 5000 arrestaties, met name van communisten, van wie de toen 23-jarige al dan niet zwakzinnige Nederlander Marinus van der Lubbe geslachtofferd werd.
Al 80 jaar circuleren er theorieën en aannames over de dader(s) van de Rijksdagbrand. Benjamin Hett, voormalig advocaat, historicus en universitair hoofddocent te New York, haalt in De Rijksdag staat in brand (Uitgeverij BBNC, 2014) alle sleutelfiguren naar voren en analyseert hun betrokkenheid (of onschuld) in relatie tot de brand die de nazi’s steviger in het politieke zadel bracht. Onder historici heerst tot de dag van vandaag een overweldigende consensus dat Marinus van der Lubbe in zijn eentje handelde. Maar klopt deze eendadertheorie wel, zo vraagt Hett zich af.
Diels en Goebbels
Het boek introduceert eerst een aantal hoofdpersoon uit Hetts analyse van de Rijksdagbrand. Ten eerste de ‘duivelse neus’ Rudolf Diels. Hij was hoofd van de Gestapo in de jaren 1933 en 1934 (waar hij werkte voor Hermann Göring), en was de hoofdondervrager van Marinus van der Lubbe na de Rijksdagbrand. Hett laat zien dat Rudolf Diels al in de dagen voor de Rijksdagbrand met zijn ministerie druk in de weer was om lijsten van communistische arrestanten op te stellen:
“Op 18 februari waren orders uitgevaardigd aan alle politiebureaus in de staat Pruisen om lijsten samen te stellen van leiders en functionarissen van de communistische partij en gerelateerde communistische organisaties (…) In alle gevallen moesten de lijsten naast de namen ook de thuisadressen en waarschijnlijke schuilplaatsen vermelden. De voltooide lijsten mochten niet later dan op 26 februari worden ingeleverd bij het ministerie.” (44)
Een dag later dan deze planning, op 27 februari 1933, brak de Rijksdagbrand uit.
Vervolgens neemt de auteur Joseph Goebbels, als tweede centrale figuur, onder de loep. Goebbels is belangrijk in het verband van de brand, omdat hij vanaf 1926 betrokken was bij diverse in scène gezette acties – zoals een zogenaamde moordaanslag op zijn leven in 1931, rellen in Berlijn in datzelfde jaar en de hetze in 1938 tijdens de Reichskristallnacht, die in de schoenen van politieke tegenstanders geschoven konden worden.
Opmerkelijke campagnepauze
In het derde hoofdstuk biedt Hett een diepgravende analyse van de periode kort voor de brand, vanaf Hitlers ’troonsbestijging’, en de geruchten die na de brand circuleerden over de eventuele betrokkenheid van de nazi’s bij het incident. Een van de meer opmerkelijke constateringen die Hett hier doet, is de pauze die Adolf Hitler en Jospeh Goebbels – terwijl het verkiezingstijd was – rond 27 februari 1933 inlasten in hun drukke verkiezingscampagne:
“Van zondag 26 februari tot dinsdag 28 februari was Hitlers kalender, ondanks de climax van de verkiezingscampagne leeg. Een laatste opleving van publieke verschijningen zou hem vervolgens bezighouden van 1 maart tot de verkiezingen op 5 maart. Het lange weekend gaf hem de kans om te genieten van een rustig diner in het huis van propagandadirecteur Goebbels op de avond van maandag 27 februari. Ook Goebbels genoot van een ongebruikelijke pauze in zijn anders zo intensieve campagneschema.” (89)
Bovenstaande constateringen zijn natuurlijk indicaties van mogelijke betrokkenheid van de SA bij de Rijksdagbrand, en geen sluitende bewijzen. Het materiaal dat Hett naar voren haalt, zet dikke vraagtekens bij de unanieme opvatting van toonaangevende historici dat de Rijksdagbrand één dader had: Marinus van der Lubbe.
De rest van het boek De Rijksdag staat in brand behandelt de ondervragingen, het verloop van het proces tegen Marinus van der Lubbe en de propagandastrijd die de nazi’s vervolgens tegen de communisten gingen voeren.
Eendadertheorie onwaarschijnlijk
Hett concludeert dat de toonaangevende historici die over de Rijksdagbrand hebben geschreven, zelf geen diepgravend bronnenonderzoek hebben gedaan. Onder dezer historici, die de eendadertheorie aanhangen, rekent Hett nazi-experts als Hans Mommsen, Edouard Calic, Fritz Tobias en Ian Kershaw. Als het over de Rijksdagbrand ging, schreven zij vooral van elkaar over – zonder zelf de primaire bronnen in te duiken.
De hoofdconclusie van Hett luidt dat er bewijzen genoeg zijn om ervan uit te gaan dat er meerdere daders bij de Rijksdagbrand betrokken zijn geweest. Hij noemt diverse argumenten voor deze stelling. Zo had Van der Lubbe niet de benodigde middelen om de brand alleen aan te steken. Ook kon Van der Lubbe in de verhoringen geen overtuigende beschrijving geven van wat er precies was gebeurd.
Het is meer dan waarschijnlijk, aldus Hett, dat de SA bij de Rijksdagbrand was betrokken. Met name verdacht is de SA’er Gewehr, en het lijkt erop dat Goebbels ook bij het complot betrokken was. Het feit dat Duitse ministerie van Propaganda razendsnel op de brand reageerde, is hiervan een indicatie.