Op zaterdag 14 augustus 1784 meerden twee Russische zeilschepen, de Tri Svjatitelja (‘de drie heiligen’) en de Svjatoi Simeon (Sint-Simon), aan in een fjord op het eiland Kodiak voor de zuidkust van Alaska. Aan boord zaten naast expeditieleider Grigori Sjelichov zo’n honderddertig trappers (pelsjagers), kolonisten en bannelingen. De opzet van de hele onderneming: een permanente Russische nederzetting op het eiland oprichten. Het werd het begin van Ruslands enige overzeese kolonie die zou bestaan tot 1867.
De oorspronkelijk uit Koersk afkomstige handelaar Sjelichov doopte zijn nieuwe nederzetting ‘Drie Heiligenhaven’, naar het schip dat hem, zijn kompanen en zijn volgelingen behouden naar Kodiak had gebracht. Voor zover gekend was dit de allereerste Europese vestiging in Alaska. Russische zeevaarders, jagers en vissers hadden sinds de jaren 1740 nochtans geregeld op de kust van Alaska gekampeerd, overwinterd en ruilhandel gedreven met de plaatselijke bevolking. Vaste nederzettingen waren daar evenwel niet uit voortgekomen.
De landing op Kodiak in de zomer van 1784 en de opvorderingen onder de lokale bevolking stootten op verzet van groepen Inuit. En nauwelijks acht jaar na haar oprichting werd de nederzetting verwoest door een aardbeving. Maar ze werd kort nadien onder de naam Sint-Paulus heropgebouwd op een wat verderop gelegen locatie, waar vandaag het havenstadje Kodiak ligt.
Uiteinde van Eurazië
De komst van de Russen in Alaska vanaf de jaren 1740 sluit aan op een lange voorgeschiedenis van oostwaartse, vooral door vrijbuiters, jagers-handelaars, grenslandkolonisten en ontdekkingsreizigers getrokken, expansie in het gebied dat we nu kennen als Siberië. Die ‘trek naar de zonsopgang’, zoals die periode wel eens werd genoemd, begon in de jaren 1580 en kreeg een nieuwe draai toen de Russen in 1697 het schiereiland Kamtsjatka aan het oostelijke uiteinde van Eurazië bereikten. Wat tot dan toe een gebiedsuitbreiding doorheen Eurazië was die volledig over land en via rivieren en stromen verliep, kreeg met het bereiken van de noordelijke Stille Oceaanlust een maritieme en overzeese dimensie.
Russische avonturiers, ontdekkingsreizigers en cartografen hoorden over bewoonde gebieden aan de overkant van de noordelijke Stille Oceaan via de verhalen en overleveringen van oudere inheemse inwoners van Kamtsjatka en van het Tsjoekotka-schiereiland, de meest noordoostelijke ‘punt’ van Eurazië. De officiële Russische ontdekking van Alaska gebeurde echter tijdens de tweede Kamtsjatka-expeditie van Vitus Bering in 1733-1741. Bering, een bekwame zeevaarder en cartograaf, was afkomstig uit het Deense Jutland. Na een paar jaren in de Hollandse koopvaardij en marine te hebben gewerkt – gedurende dewelke hij ook op Java was geweest − trad hij in 1703 in dienst van tsaar Peter de Grote, die graag talrijke West-Europeanen inhuurde voor de uitbouw van de vloot en maritieme infrastructuur van zijn rijk. Bering had in opdracht van Peter de Grote in 1725 al een expeditie naar Kamtsjatka geleid en was dus enigszins vertrouwd met dit deel van de wereld.
Nu wilde men met een nieuwe expeditie − een plan uit de tijd van de intussen overleden Peter de Grote maar gesteund door zijn opvolgster, tsarina Anna − te weten komen of die gebieden aan de overzijde effectief deel uitmaakten van het Amerikaanse continent en of er vandaar een noordelijke doorvaart terug naar het westen mogelijk was. Bering en zijn manschappen stichtten de havennederzetting Petropavlovsk op Kamtsjatka. In de zomermaanden van 1741 bereikten ze na lange rondvaarten op de noordelijke Stille Oceaan het Aleoetenarchipel, het Kodiak-eiland en een stuk zuidkust van Alaska en brachten die gebieden in kaart. De zestigjarige Bering overleed nog in december van dat jaar, vermoedelijk aan scheurbuik en een longontsteking. Naast het eiland waar hij stierf en begraven ligt werden ook de Beringzee en de Beringstraat tussen Eurazië en Amerika naar hem genoemd.
Zachte goudkoorts
De Aleoeten en Alaska – een naam die waarschijnlijk van het inheemse Aleoetische woord voor ‘het vasteland’ komt en vanaf dan snel ingeburgerd raakte − trokken vanaf de jaren 1740 steeds meer actieve belangstelling van Russische handelaars-vrijbuiters. De reden: de overvloed aan pelsdieren die daar werd aangetroffen, en dus pelsen en bont voor de Russische, Centraal- en West-Europese en vooral Chinese afzetmarkten. De lucratieve handel in ‘het zachte goud’ werd de motor achter het uiteindelijke oprichting van een kolonie. Bont van pelsrobben was dominant. Daarnaast werd ook gejaagd op zeeotters, poolvossen, sabeldieren, nertsen en bevers, alsook op nicheproducten als baleinen en walrusivoor dat specifiek gegeerd was in Perzië en het Ottomaanse rijk.
Niet dat er meteen na de ‘ontdekking’ in 1741 een formele rijks-kolonie kwam. Gedurende de eerste decennia draaide de Russische aanwezigheid in het verre Amerikaanse noordwesten vooral rond individuele ondernemers − zogenaamde promisjlenniki − die geld bijeenlegden om één of meerdere schepen uit te rusten, die bemanden met inheemse mannen uit Siberië, Kamtsjatka en met Russen − vaak veroordeelden die in een soort slavernij werkten − en trappers inhuurden of het jagen uitbesteedden aan inheemse Aleoeten. Ze bleven slechts zo lang op de Aleoeteneilanden en de kust van Alaska als nodig was om voldoende buit binnen te halen en hun investering terug te verdienen.
Tot diep in de jaren 1780 hadden die overzeese gebieden dus meer weg van wingewesten voor vrijbuiters en avonturiers zonder statelijke autoriteit. Net daar wilde Grigori Sjelichov met zijn vaste vestiging verandering in brengen. Ook de tsaristische autoriteiten waren vragende partij omdat ze door die toestand van semi-anarchie in de Amerikaanse gebieden behoorlijk wat belastinginkomsten misliepen. Omdat Irkoetsk en Jakoetsk, de regionale hoofdsteden van Siberië, te ver weg lagen en hun bestuurders geen zin hadden om er nog verre ambtsgebieden bij te nemen, werd in 1799 in Sint-Petersburg besloten om het bestuur van Alaska en de Aleoeten uit te besteden aan een nieuwe handelscompagnie: de Russisch-Amerikaanse Compagnie onder Hoogste Keizerlijke Patronage, of kortweg de Russisch-Amerikaanse Compagnie.
VOC, Sint-Petersburgversie?
Die zowel door overheidsgeld als privékapitaal gefinancierde onderneming kreeg van het imperiale handelsministerie niet alleen een monopolie op de handel in en met de Amerikaanse contreien. De compagnie, die opereerde via haar vier en later zes factorijen die elk een jurisdictie hadden, was tot 1867 in naam van de tsaar ook bevoegd voor het politiek-administratief bestuur, de ordehandhaving en rechtspraak in de overzeese gebieden. In 1812-1815 zette de compagnie ook handelsposten op in het noorden van Californië en op Hawaï. De compagnie en de hele opzet waren duidelijk gemodelleerd op de Nederlandse VOC.
De eerste zaakvoerder van de compagnie in Alaska − en dus ook de eerste en meteen langstzittende gouverneur − werd Alexander Baranov. De uit het stadje Kargopol in het noordwesten van Rusland afkomstige Baranov trad op jonge leeftijd in dienst van een Moskovische koopman die hem na verloop van tijd naar Irkoetsk stuurde. Daar beheerde hij glasblazerijen, stokerijen en bontateliers alvorens kennis te maken met Sjelichov die hem in 1788, na financiële tegenslagen, voorstelde om zijn vertegenwoordiger op Kodiak te worden en op termijn van die gewesten een ‘fatsoenlijke’ georganiseerde kolonie te maken.
“(…Doe uw best om het gebied…) uitstraling te geven en indruk te maken op buitenlanders en de inboorlingen”, schreef Sjelichov in augustus 1794, een jaar voor zijn dood, in een brief aan Baranov.
“Het zou niet slecht zijn om de jagers militaire uniformen te laten dragen en militaire attributen zoals een bajonet te geven. Moedig indien mogelijk vreedzame inboorlingen aan om dichter bij de nederzettingen te komen wonen. Van hen kunt u altijd de vereiste informatie verkrijgen. En u kan hun arbeid gebruiken, hoewel niet zonder enige vorm van beloning of gunst. Als ze vaak naar de nederzetting komen, raken ze gewend aan onze manier van leven.
“Ze zullen bessen en andere waren te koop aanbieden. De Russen moeten in nauw contact staan met de inboorlingen, maar er moet één belangrijke regel in acht worden genomen: ’s nachts mag niemand de nederzetting in! De schildwachten mogen niemand binnenlaten. De kolonisten, jagers en buitenlanders moeten onder streng toezicht staan. Stel politiereglementen op (…) en straf balorige kolonisten door ze ergens anders te laten werken en hun banen in de nederzetting aan anderen te geven.”
Seizoendienstplicht
Een paar jaar na zijn aanstelling stichtte Baranov, een commerçant die ook gepassioneerd was door ‘zijn’ kolonie, de nieuwe hoofdplaats Novo-Archangelsk, het huidige Sitka. Hij bouwde ook een scheepswerf, organiseerde een meer regelmatige overzeese bevoorrading vanuit het Siberische vasteland, stelde – deels om komaf te maken met de chaotische en rauwe willekeur van de vroegere vrijbuiters − een soort ‘seizoendienstplicht’ in voor mannelijke Aleoeten om voor de compagnie te jagen, opende de contreien voor orthodox-christelijke missieposten en stelde tegelijkertijd een verbod in voor protestantse kerken om te missioneren onder de inheemse bewoners. Net zelden verzamelden orthodoxe geestelijken massa’s etnografische kennis over de cultuur, levenswijzen en talen van de eerste bewoners van de Aleoeten en Alaska.
Baranovs opvolgers, waarvan geen enkele langer dan vijf jaar in functie was, waren geen handelaars maar veelal aristocratische zeemachtofficieren die door defensie gedetacheerd werden bij de Russisch-Amerikaanse Compagnie. Sommigen, zoals de van oorsprong Finse gouverneur Adolf Arvid Etolin, koesterden een grote belangstelling voor wetenschap en wetenschappelijk onderzoek. In de jaren 1840 vonden bijvoorbeeld verschillende wetenschappelijke expedities plaats naar het binnenland van Alaska op de Aleoeten en naar de gebieden rond de Beringzee. Andere gouverneurs probeerden industrie- en mijnbouwactiviteiten te lanceren.
De Russen troffen in de overzeese gebieden een reeks inheemse volkeren en culturen aan die op het eerste gezicht sterk leken op die in Siberië, op het Tsjoekotka-schiereiland en op Kamtsjatka. De zowel onbedoelde als voorziene effecten van hun komst op de inheemse bevolking waren ontwrichtend. Niet dat alles er voordien paradijselijk was. Onderdrukking, oorlogen en vormen van slavernij bestonden uiteraard evengoed onder de pre-koloniale inheemse populatie. De Aleoeten, een groep van aan de Inuit verwante vissers- en jagersvolkeren die op de gelijknamige eilandengroep tussen het Kamtsjatkaschiereiland en Alaska leefden (en nog leven), kwamen het vroegst in contact met de Russen en werden en masse ingeschakeld als jagers en toeleveranciers in de pelseconomie.
Ondergang van een wereld
Talrijke Aleoeten verhuisden op die manier niet alleen naar het vasteland van Alaska, ze ondergingen ook een sterke russificerende culturele invloed.
“Hoewel het christendom hen dichter bij ons heeft gebracht, is de inheemse eigenheid hier steeds meer zoek”,
…merkte marine-luitenant Laurenti Zagoskin op bij een bezoek aan het eiland Unalaksa in mei 1842, honderd jaar nadat de Aleoeten ‘ontdekt’ waren. Het viel hem vooral op hoe gerussificeerd de kledij en gebruiken van de lokale Aleoeten waren en hoe ook hun specifieke taal onder druk stond. Op het vasteland woonden vooral groepen uit de Inuit-cultuur, en in het zuidwesten in de streek van Sitka leefden de Tlingit, een cultuur van vissers en jagers-verzamelaars die uit veertien stammen bestond. Ook zij ervoeren ontwrichtingen van hun leefwereld.
Dat leidde tot opstanden en aanvallen op kolonisten en handelsposten. Zo doodden Aleoetische opstandelingen in Unamak en Unalaska in december 1763 een tweehonderdtal Russen en staken vier schepen in brand. En in oktober 1804 belegerden de Tlingit van Sitka verschillende nederzettingen van de Russen en Aleoeten die met hen samenwerkten. Er herhaalde zich op de Aleoeten en in Alaska ook iets wat zich lang voordien elders op het pan-Amerikaanse continent had afgespeeld: de nieuwkomers brachten ziektes als pokken, mazelen en diverse longziektes uit Eurazië mee die de eerste bewoners niet kenden en waar ze dus ook geen immuniteit tegen hadden. Mede door die ziekten liep de Aleoetenpopulatie tussen 1741 tot 1834 met zo’n driekwart terug. Tijdens de pokkenepidemie van 1835-1838 kromp de Tlingit-bevolking rond Sitka met ongeveer de helft.
Een bevolkingskolonie waar grote populaties uit het moederland naartoe verhuisden en de inheemse bevolking numeriek volledig verdrongen, werd Russisch Alaska evenwel niet. In 1819 bedroeg de bevolking van Europese origine zo’n zeshonderd mensen, waarvan het grootste deel in Nieuw-Archangelsk en in Sint-Paulus op het eiland Kodiak leefde. Er bestonden zo’n vijftien Russische vestigingen waar het aantal blanke Europese bewoners varieerde van minder dan tien tot meer dan vierhonderd. Mannen vormden een meerderheid onder de Europeanen.
Naast Russen uit Siberië en centraal-Rusland zaten er ook Finnen, Zweden en een paar Baltische Duitsers bij. Op het hoogtepunt rond 1840 bedroeg het aantal ‘Alaska-Russen’ ongeveer 800. Rond de Russische nederzettingen vestigden zich ook talrijke inheemse bewoners. Zo bestond meer dan de helft van het duizendtal inwoners van Novo-Archangelsk rond 1850 uit Tlingit en Aleoeten. Er leefden in Novo-Archangelsk en Sint-Paulus ook talrijke mestiezen die waren voortgekomen uit verhoudingen en huwelijken tussen kolonisten en inheemse vrouwen. Die speelden in de dagdagelijkse organisatie van de kolonie een belangrijke rol als tolken en tussenpersonen tussen het bestuur, de kolonisten en de inheemse bevolking.
In de uitverkoop
Alaska en de Aleoeten werden in maart 1867, tijdens de regeerperiode van tsaar Alexander II, uiteindelijk voor 7,2 miljoen dollar verkocht aan de Verenigde Staten. De aanvankelijk discrete contacten en onderhandelingen voor een mogelijke overname begonnen al in januari 1860. Wat dreef de autoriteiten in Sint-Petersburg uiteindelijk tot het afstoten van de verre kolonie? Tegen 1850 doken duidelijk symptomen op van ‘expansie-overrekking’, in de zin dat de betrokken gebieden afhankelijk waren van veel te lange aanvoer- en communicatielijnen en militair steeds moeilijker te verdedigen waren. Bovendien stagneerde de pelshandel door overexploitatie en het teruglopen van het pelsdierenbestand. Bedroeg het netto aantal geëxporteerde pelsen in de periode 1797-1821 meer dan anderhalf miljoen, dan was dat in 1821-1842 bijna gehalveerd tot 877.000.
Landbouw op enige schaal was er zo goed als onmogelijk. De compagnie probeerde dus andere activiteiten te ontwikkelen zoals de verdeling van Chinese en Californische goederen in de regio. Er werd geëxperimenteerd met steenkool-, ijzererts- en goudwinning. Doch dat laatste werd snel stopgezet omdat men vreesde voor een goudkoorts en een invasie van gelukszoekers uit de VS en de nabije Brits-Canadese kolonies. Het tsarenrijk zat ook krap bij kas na de ravages van de Krimoorlog van 1853-1856 tegen een alliantie van Groot-Brittannië, het Franse keizerrijk, het Ottomaanse rijk en het koninkrijk Sardinië. In de Krimoorlog werd overigens ook in de Stille Oceaanregio gevochten, meer bepaald tijdens de beschieting en het mislukte beleg van Petropavlovsk op Kamtsjatka door een Brits-Franse vloot in de zomer van 1854.
In Sint-Petersburg besefte men al te goed dat men zich geen militaire conflicten meer kon veroorloven tegen wie ook aanspraken maakte op Alaska en de Aleoeten. Er leefde overigens ook geen grote Russische populatie die de bescherming van het rijk nodig had, en men vond het beter om voortaan in te zetten op de versterking van de controle op andere gebieden zoals het Amoergebied aan de Russisch-Chinese grens en Centraal-Azië. Alle omstandigheden in acht genomen gaf men de voorkeur aan een vreedzame overname door de VS waar het tsarenrijk toen eerder schappelijke relaties mee had – dit waren nog lang de Koude Oorlogsjaren en de huidige situatie niet! − dan één door Groot-Brittannië en de Brits-Canadese kolonies. Bovendien waren handelaars, mijnprospektoren, koopvaardijschepen en walvisvaarders uit Californië vanaf de jaren 1850 steeds openlijker actief geworden in de wateren en in het zuiden van Alaska.
Nieuwe meesters…
Op 18 oktober 1867 namen Amerikaanse soldaten en ambtenaren het administratieve gebouw en de gouverneursresidentie in Sitka over. Thomas Allund, een Finse smid die voor de Russisch-Amerikaanse Compagnie werkte en tot in het najaar van 1868 in Sitka bleef getuigde later over die vreemde overgangsperiode in een Finse dagblad Suomen Kuhvaleti:
““Nu waren de Amerikanen heer en meester over dit land en dus waren we verplicht in alle opzichten hun orders, wetten en gewoonten te volgen. Daarom vierden we in het begin twee zondagen, eerst onze gebruikelijke, en daarna de hunne die toevallig samenviel met onze maandag omdat zij uit het oosten kwamen en hun tijd en kalender anders zijn. We kregen ook te horen dat we al het geld dat we van de compagnie hadden gekregen naar het kantoor moesten brengen waar we een gelijk bedrag in Amerikaanse dollars kregen. Toen begon er een continue stroom schepen uit Californië aan te komen, die nieuwe kooplieden en andere kolonisten bracht die winkels, bars en biljartzalen openden.”
“En dus begon het leven daar nogal druk te worden. In de zomer, op 4 juli (…) hielden de Amerikanen een groot feest om hun bevrijding van de Britse overheersing te vieren. (…) Ik was eerst van plan te blijven, daar ik voldoende opdrachten kreeg van de nieuwkomers en zij mij daar fatsoenlijk voor betaalden. Maar een deel van die nieuwe kolonisten was echt schorem. Ze konden hun zin doen omdat ze vuurwapens droegen. Na een paar keer bonje met hen had ik er genoeg van en besloot terug te keren naar mijn geboorteland.” Bron
Alaska-Russen konden na de overdracht onmiddellijk de Amerikaanse nationaliteit krijgen, maar weinigen gingen op het aanbod in. Hun bijna-voltallige populatie werd door de compagnie en de keizerlijke zeemacht gerepatrieerd naar Rusland − vaak een persoonlijk drama voor diegenen die in Alaska geboren en getogen waren, hun inkomsten en eigendommen kwijt waren en in het vrijwel onbekende moederland een onzekere toekomst tegemoet gingen. Op 3 januari 1959 werd het Alaska-territorium, zoals het gebied na de aankoop door de VS ging heten, officieel de negenenveertigste staat van de VS. De stadjes als Sitka die ooit ontstonden als Russische nederzettingen en groepen Aleoeten die nog steeds het orthodoxe christendom belijden behoren tot de verre, tastbare getuigen van die periode.
- Thomas Ahllund (vertaald door Panu Hallamaa en ingeleid door Richard Pierce). “From the memoirs of a Finnish workman”, Alaska History, 21(2), 2006, pp. 1-25.
- Benson Bobrick. “Siberië, het land achter de horizon”. Anthos, 1993, 528 p.
- Aron L. Crowell. “Archaeology and the capitalist world system: a study from Russian America”. Springer Verlag, 1997, 286 p.
- Michel Poniatowski en Michel de Saint-Pierre. “Histoire de la Russie d’Amérique et de l’Alaska”. Horizons de France, 1958, 362 p.
- Ilya Vinovetski. “Russian America: an overseas colony of a continental empire, 1804-1867”. Oxford University Press, 2011, 258 p.