Sint Amandus is wellicht de bekendste heilige uit onze vroege Middeleeuwen. De apostel der Franken introduceerde zowat in zijn eentje het christendom in Vlaanderen. Althans zo wil de overlevering het. De realiteit was enigszins anders. Dat maakt historicus Geert Berings duidelijk in Hak om, die boom, een boek dat focust op de komst van het christendom in de Scheldevallei en de kerstening van Vlaanderen.
Hak om, die boom begint met een lange introductie waarin de auteur een heel eind terug in de tijd gaat. In de eerste eeuw voor Christus begon de romanisering in het noorden van Gallië. Later deed het christendom zijn intrede. De religie speelde tot de zesde eeuw echter een vrij marginale rol. Enkel de gallo-romeinse elite in de steden was christen, terwijl op het platteland de aloude ‘heidense’ gebruiken overeind bleven. Pas in de zevende eeuw kwam de kerstening echt goed op gang. Geert Berings schetst een en ander aan de hand van grafvondsten, historische sites, en nieuwe archeologische inzichten. Als lezer krijg je zo zicht op het bredere kader waarin het verhaal van Amandus en de kerstening zich afspeelt.
Dubieuze informatiebronnen
Door het gebrek aan geschreven bronnen blijft de zevende eeuw een zwart gat en zijn historici aangewezen op de hagiografie, zeg maar de middeleeuwse biografieën. Geert Berings neemt daarom de Vita Sancti Amandi onder de loep. Hij stelt vast dat die een dubieuze informatiebron zijn waar feiten en fictie een moeilijk te ontwarren kluwen vormen. Bovendien waren de fantasierijke auteurs niet vies van enig plagiaat. De Amandus uit de heiligenlevens lijkt wel, eerder dan een mens van vlees en bloed, een soort Pinocchio, in elkaar geknutseld met elementen uit diverse verhalen.
Het spoor van Amandus
Aanvullend onderzoek is dus nodig om een helder beeld te krijgen van Amandus. De auteur pakt de koffers en reist langs plekken met een Amandus-connectie. Zo trekt hij van Aquitaine, de geboortegrond van de heilige, via Bourges naar Noyon en Saint-Amand-les-Eaux in Noord-Frankrijk. Daar stichtte Amandus een abdij in opdracht van zijn beschermheer, de Merovingische koning Dagobert. Daarna gaat het verder langs de Scarpe naar de Scheldevallei, toen nog een vrij woest en geïsoleerd gebied aan de rand van het Frankenrijk.
In Gent, bij samenvloeiing van Leie en Schelde stichtte Amandus nog twee abdijen: Sint-Baafs en Sint-Pieters die later elkaars concurrenten werden. Uiteindelijk eindigt de zoektocht in Kallo, nu een dorpje in het Antwerpse havengebied maar destijds een eilandje in de moerassige Scheldedelta waar Amandus zijn laatste dagen sleet. Veel tastbare herinneringen aan Sint Amandus vindt Berings echter niet tijdens zijn fiets- en wandeltochten.
Als historicus schetst Berings wel een fascinerend beeld van de leefwereld van Amandus. Begin zevende eeuw kwam de kerstening goed op gang onder impuls van de Merovingische koningen en paus Gregorius de Grote. De missionering was zowel een religieus als politiek project en Amandus was daarbij een pion in het machtsspel tussen kerk en koning.
Missiewerk
Zijn missiewerk liep echter niet van een leien dakje. Door de taalbarrière verliep de communicatie met de lokale bevolking stroef. Die had overigens weinig op met een vreemde snuiter die hen de les kwam lezen. Volgens de Vita Amandi kwam daar verandering in toen Amandus een dode tot leven wekte en een blinde vrouw genas door het omhakken van een heidense boom. Die mirakels zijn echter overgenomen uit andere heiligenverhalen, aldus de auteur. In de Vita Sancti duikt het omhakken van heilige bomen wel vaker op als een metafoor voor de pogingen om het sterk op de natuur gerichte animisme om te buigen naar het christendom. Het is meteen ook een verklaring voor de titel van het boek.
In Gent zou Amandus ook nog een afgodentempel vernield hebben maar dat blijkt eveneens overgenomen uit een ander heiligenleven. In de praktijk verliep de kerstening een stuk langzamer en minder spectaculair dan de Vita Sancti doen vermoeden. Vernielingen waren niet aan de orde, wel kregen heidense, heilige locaties zoals bronnen, kruispunten, bossen en heilige bomen een christelijke make-over. In de Vita Eligius, de biografie van Sint Elooi, vindt Geert Berings een veelzeggende beschrijving van de werkwijze die de missionarissen hanteerden.
Mirakels en relieken
De officiële lijn mocht dan al hardvochtig zijn, officieus werd gekozen voor een eerder milde manipulatie en een pragmatische aanpak. Het doel was het amalgaam van rituelen en gebruiken vervangen door christelijke riten. De invoering van een heiligencultus moest de plaats van het polytheïsme innemen. De goden van de Germanen vervelden zo tot christelijke heiligen. Daar hoorden ook mirakels en een welig tierende reliekenhandel bij. Gruwel en slapstick zijn daarbij nooit veraf, zoals blijkt uit het verhaal van Sint Eligius, bisschop van Noyon, die het lichaam van een oude heilige liet opgraven en er de vingernagels van verknipte zodat hij zijn zendelingen kon bevoorraden met relieken.
Meermaals uit Geert Berings zijn frustratie over het gebrek aan betrouwbare bronnen. Dat belet hem echter niet om zich te ontpoppen tot een ware Sherlock Holmes. Hardnekkig volhardend in pogingen het raadsel van de kerstening in de Middeleeuwen te ontcijferen. Hij schuwt anekdotiek niet, koppelt er ook een vleug reisreportage aan vast maar verliest nooit het historisch perspectief uit het oog. Bijwijlen leest Hak om, die Boom, dank zij het verteltalent van de auteur, als een geschiedkundige ‘whodunnit’. Geert Berings wou enkele diepgewortelde ideeën over de kerstening in vraag te stellen. Daar is hij met zijn boek bijzonder goed in geslaagd.